Kersmis.
Waakt op, o, gij herders van Bethlehems velden,
Op 't ruischen van hemelgezangen, ontwaakt!
Ontwaakt! Hij, wiens komst Isrels zieners voorspelden,
De redder der zondige wereld genaakt.
Snelt henen, aanbidt Hem, die tot u gekomen,
U, de eersten van Israël, kribbewaarts riep;
Aanbidt Hem, wiens komst in den nacht werd vernomen,
Toen de aarde de sluimring der stervenden sliep.
Hij kwam, de Messias, wien de eeuwen verwachtten,
Zijn glorie verscheen en Zijn weg is bereid;
Hij kwam, en snelt henen, gij, wereldgeslachten,
Door 't glinstren der sterre van Jacob geleid!
Hij kwam als een God, ons ten broeder gegeven,
Als de Eeniggeboren, vol waarheid en licht;
Als redder, als Heiland, als bronaer van 't leven,
Als 't Lam, dat zal dragen der zonden gewicht.
Gegroet in uw kribbe, Gij kind, ons geboren,
Emmanuel, heerscher, verheven en groot;
Aan U zal de rijksstaf der wereld behooren,
Want Gij zijt de koning van leven en dood.
Voor U zal de wijsheid der eeuwen zich buigen,
Want Gij zijt de waarheid, het leven, het licht,
De nacht zal U groot en verwinnaar getuigen,
Want Gij zijt de God, die de werelden richt.
Juicht, Isrel! Juicht volken! Uw dag is verschenen,
Voor 't aanschijn des Heeren knielt dankende neêr!
Eén band zal de geesten en harten vereenen,
Eén band in den naam van den God, onzen Heer.
Eén licht zal de grenzen der wereld omvatten,
Eén gloed zal de harpen doen trillen van lof,
Eén bloed zal ten doopsel de zielen bespatten,
Eén heil zal de harten ontbinden van 't stof.
Dat licht en dat heil en dat bloed zij gezegend,
Gezegend die komt in den naam onzes Gods,
Geheiligd de dauw, die deez' aarde beregent,
En lente's doet geuren op de eenzame rots.
O stroom der genade, die d'afgrond der zonden,
De diepten der menschlijke boosheden vult!
O leeraar der volken, in doeken gewonden,
Die 't raadsel der eeuwige wijsheid onthult!
Gij, altaar en priester en slachtoffer tevens,
Gij, redder der wereld, door Isrel bespot,
Verwinnaar der helle, herschenker des levens,
Gij zijt, Gij alléén, onze koning en God!
Sterf weg op die lippen, gij, spotlach der dwazen,
Kniel neder, gij trotschheid, door d'ootmoed vermeêrd,
De luister des lichts zal deze aarde verbazen,
De schaduw wijkt henen, de waarheid regeert!
|
|