geheel in zich zelven gekeerd en nu en dan een vriendelijken blik werpen naar het klokje, dat met zijn zilveren tonen heinde en verre over het veld verkondigt, dat het Kersnacht is. Voor den tempel gekomen, hooren zij de zware orgelgeluiden met den liefelijken klank van het klokje ineen smelten en aldus een Kerszang ten Hemel zenden, een loflied, dat zij reeds in hun hart gezongen hebben en nu voor het altaar komen hernieuwen.
Daar, midden op den Oceaan, drijft een schip, bemand met personen van alle natiën. Het vaartuig schijnt verlaten, zoo stil is het er op, en toch is het dek geheel met volk gevuld. Matrozen, soldaten, landverhuizers, rijke planters en avonturiers buigen hoofd of knieën, want zij weten dat het Kersnacht is en in hunne harten stieren zij een gebed ten Hemel, en als er een naam genoemd wordt, is het de naam van Christus.
Treed in dien nacht eene groote stad binnen en de nacht is dag, al staat ook de zon niet aan den hemel. Van alle torens klingelen en brommen de klokken, in elke straat ontmoet gij tallooze menschen, die allen zich naar hetzelfde punt bewegen en een zacht windje waait u te gemoet dat u den naam van Christus in het oor fluistert en tevens de stem van den Meester zelven: ‘Ik had honger en gij hebt mij gevoed; Ik had dorst en gij hebt mij gelaafd; Ik was vreemdeling en gij hebt mij geherbergd; Ik was ziek en gij hebt mij bezocht.’ Die woorden gelden de zieken die nu weêr gezond, de armen die nu rijk zijn, de blinden die weêr zien, de lammen die weêr loopen, want het is Christus die deze noodlijdenden geholpen heeft om uit hunne ellende op te staan, en zij zijn gelukkig nu zij weêr den naam van Christus met een oprecht gemoed kunnen uitspreken. En de klokken galmen den heiligen naam uit en de geheele lucht is vervuld met den geest en den naam van Christus!
Doe de deur van dat prachtige huis open. Alles jubelt daar binnen. 't Is er volop licht en de kinderen woelen rond den grooten, en versierden Kersboom, die met allerlei geschenken omhangen is. Maar stil! daar klinkt eene stem, met eene zachte begeleiding der piano. Het kleine meisje, eene engelenstem, zingt het Kerslied, al de kinderen luisteren en vallen in aan het refrein - en de ouderen zelfs, die hunne ontroering moeilijk verbergen, zingen stil, heel stil meê, om de kinderstemmen niet te hinderen.
En ginder dan, in dat nederige burgershuis, waar vader in den dag op het zoolleer, op de plank, of op het aanbeeld klopt, daar pronkt geen groote Kersboom, neen! maar daar heeft men het oude vlaamsche kribbeke saam geknutseld, en bij het licht der kleine waskaarsen, staren de kinderen, gelukkig, op het kindeke.
En met het Kersfeest van 1874 komen wij ook tot onze lezers en bieden hun ons Kersnummer aan. Als het eenigen hunner beter en wijzer maakt, als het dierbare herinneringen bij hen opwekt, als het hun een zalig uur verschaft of de oogen van sommigen die verduisterd waren, opheldert, als het vrede en liefde, Christus brengt, dan zullen wij ons gelukkig rekenen.