De Belgische Illustratie. Jaargang 7
(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 91]
| |
der limburgsche gemeenten Cortessem, Wellen en Gors-op-Lieu. Aan den stam is dan ook een Mariabeeld en een offerblok gehecht. Heeft men dien naam gegeven, om den alouden stam des te beter te doen eerbiedigen, of heeft die naam een gansch anderen oorsprong? De stam van den boom is gansch hol; door eene enge spleet, te eng voor een wat dik mensch, komt men binnen en in de ruimte, die zich daar opdoet, kan een tiental personen plaats nemen. Die ruimte dient in den zomer niet zelden tot verblijfplaats van dit of dat zwervend volkje, en dewijl de wanden kurkdroog zijn, is het te vreezen dat deze of gene ketellapper, door vuur te maken, het eerbiedwaardig monument eens zal doen in brand vliegen. De omtrek beneden aan den stam, beloopt 9 m. 36., voorzeker eene aanzienlijke dikte. Hoe oud kan nu die boom wel zijn? Dit is op een paar eeuwen niet te berekenen; doch volgens zekere gissingen, zou hij wel 1100 jaar kunnen oud zijn. Voorwaar, eerbiedwaardig genoeg. Op weinigen afstand van dien grens-eik van Cortessem, ligt de plaats, Bonderkuil geheeten, waar, volgens de overlevering, achtenzeventig bokkenrijders op den brandstapel stierven. Men ziet, dat men zich daar in een land vol beelden uit het verledene bevindt. De bokkenrijders vormden, zoo wat eene eeuw geleden, eene geheime vereeniging, die te Luik, Limburg en in de West-Rijnsche provincie aanzienlijke vertakkingen had. 't Was eene bende, die zich niet alleen door eene reeks misdaden, maar nog door allerhande duivelskunstenarijen bevreesd maakte. De stoutste diefstallen werden nacht op nacht, nu hier, dan daar, gepleegd. Landloopers, deserteurs, losgelaten boeven, ontsnapten aan galg en rad, en niet zelden ook welgezeten burgers, maakten er deel van. De bende had verscheidene onderverdeelingen en de gevaarlijkste en stoutste dezer was die, welke de omstreken van Maastricht, 's-Hertogenbosch en de verdere grenzen van Noordbrabant onveilig maakte. ‘De hoofdman dezer bende,’ zegt een duitsch werk, ‘oefende veel invloed uit op het dom bijgeloof zijner onderhoorigen, en deed hen daardoor aan zijne bevelen gehoorzamen. Hij was bovendien in betrekking met burgers van Hertogenrade, die hem in zijne rooverijen de behulpzame hand boden en de verhelers der gestolen voorwerpen waren. Maar hoofdman en benden vielen eindelijk in de handen der justicie; de bokkenrijders werden overrompeld en honderden moesten te Hertogenrade hunne misdaden boeten. Een schrijver van dien tijd zegt, dat de voltrokken doodstraffen de omstreken der plaats als met eene pestlucht bezwangerd hadden.’ De diefstal was de beweegreden der bokkenrijders, doch de diefstal werd als het ware gewettigd: men beschouwde hem als een middel om eene juister verdeeling der aardsche schatten onder de menschen te verspreiden. Het aannemen van leden geschiedde op eenzame en goed door schildwachten bewaakte plaatsten, en ging met zekere plechtigheden, waarin een groote bok een aanzienlijke rol vervulde, gepaard. Dit alles leidt ons verre van den eik van Cortessem, die als schier getuige was van de ijselijke strafpleging. Is de Bonderkuil eene plaats van schrik en afschuw, vooral des avonds, dan is de eik met zijn Mariabeeld, eene veilige en zalige toevluchtsplaats en draagt met recht den zoeten naam van Onze-Lieve-Heere boom. |
|