gescheurde deel Nederlands aan Frankrijk wilde hechten; in het buitenland had hij de Conferentie van Londen tegen zich, die aan België eene onbillijke arbitragie trachtte op te leggen.
Reeds den 16 november stelde de heer Nothomb een ontwerp van grondwet, met een grondwettelijk koningdom, voor. Ook wilde hij, even als vele katholieken in die dagen, de volledige scheiding tusschen Kerk en Staat. In de keuze van eenen koning, was hij echter gunstig aan den naam van den hertog van Nemours; toen echter later de moeielijkheden, opzichtens grenzen en schulden, door de Conferentie van Londen, en ten nadeele van België, beslist waren, vereenigde hij zich met de meerderheid, in de keuze van Leopold van Saksen-Coburg.
Naar Londen afgevaardigd, erlangde onze staatsman de zoo veel besproken achttien artikelen, die Limburg en Luxemburg inderdaad aan België deden ten deel vallen en eene rechtmatige schuldverdeeling tusschen de gescheiden deelen Nederlauds daarstelden. Nadat de vergadering te Brussel Leopold als koning had aangenomen, begaf deze prins zich naar Brussel, en ontving uit de handen van den heer Nothomb, secretaris van het Congres, het formuul van den grondwettelijken eed.
Het te Londen behaalde voordeel werd echter welhaast verzwonden. De inval der Nederlandsche troepen in België, het verslaan van het belgische leger te Leuven, deed de schaal andermaal naar de zijde van Nederland overhellen, en dit laatste verkreeg van de Conferentie de beroemd geworden vierentwintig artikelen, waaraan België zich, niettegenstaande alle tegenkanting, moest onderwerpen.
De heer Nothomb vertrok andermaal naar Londen, doch kon daar slechts een deel van Luxemburg voor België behouden. Hoe het zij, in die onderhandelingen had de jonge staatsman veel ijver, veel doorzicht doen blijken.
Toen Nederland, tegenover het fransche leger, de wapens neêrlegde en er een behoud van toestand gedurende vijf jaren besloten werd, keerde de heer Nothomb zijne werkzaambeid tot het inwendige bestuur, waar als het ware alles nog moest ingericht worden. Hij was drie jaar en een half minister van openbare werken, en het was aan hem dat België zijn spoorwegwet, vele zijner vaarten, wegen en wat dies meer, verschuldigd is.
Het statu quo der bepaalde vijf jaar verliep in 1839. Het volk, meest altijd handelende zonder de zaken tot op den grond in te zien, wilde nog altijd de verwerping van gezegde vierentwintig artikelen; doch de heer Nothomb, trots de impopulariteit welke hem dreigde, bleef op de goedkeuring van het tractaat aandringen, en beschouwde dit laatste als eene van die rampzalige noodzakelijkheden, welke niet te ontwijken was, wilde men zich niet dieper in het ongeluk storten.
De heer Nothomb vertrok in 1840 als buitengewoon en gevolmachtigd gezant naar den Duitschen Bond, doch keerde in 1841 reeds op het tooneel der binnenlandsche staatkunde terug, en ving alsdan die hevige worsteling aan met den heer Lebeau, die aan zijne politiek eene meer zoogezegd liberale richting wilde geven, en alzoo den grondslag legde van die staatkundige verdeeldheid, welke op dit oogenblik door de doktrinaire partij tot het uiterste gedreven wordt.
Dat stiet den heer Nothomb tegen de borst; dat was, volgens hem, eene inbreuk maken op de zoogeheeten katholiek-liberale staatkunde van 1830, welke hij bijgetreden was. Ook scheidde hij zich van zijne vroegere vrienden, die, onder den dekmantel van vooruitgang, den oorlog verklaarden aan de rechten en vrijheden der katholieken, en zelfs aan vele maatschappelijke noodwendigheden.
Het ministerie-Lebeau, dat zich onmachtig gevoelde om tegen de oppositie te worstelen, wilde de Kamers, of ten minste den Senaat ontbinden; de Koning weigerde echter tot dat uiterste over te gaan en het ministerie trad af, om door een kabinet, waarvan de heer Nothomb de portefeuille van binnenlandsche zaken op zich nam, te worden vervangen.
Den 13 april 1841 verscheen de befaamd gebleven cirkulair aan de gouverneurs der provinciën, waarin het kabinet zijne staatkundige zienswijze kennen deed. Alle ontbinding, zoo verklaarde de cirkulair, was onnoodig, dewijl de Kamers, zoo als zij waren saamgesteld, den regelmatigen gang van 's lands zaken verzekerden. De zegepraal van deze of gene partij, kon niet in de denkwijze van den Staatsman liggen, kon de overwinning niet zijn van het eene op het andere deel der natie.
Dergelijke krisis, verklaarde verder de cirkulair, eindigt niet door eene overwinning; zij eindigt door eene wederkeerige overeenkomst. Er kan, er moet eene overeenkomst, op het terrein van gematigde denkwijzen, door het gouvernement gepoogd worden. De belgische omwenteling van 1789, zoo rampzalig, kende slechts twee partijen: het was het geluk der omwenteling van 1830, dat zij door de vereeniging van alle gematigde denkwijzen werd geleid. Dat is de ware vooruitgang onzes tijdvaks; uitsluitend tot een der twee partijen van 1789 terugkeeren, zou insgelijks een stap achterwaarts zijn.
Het eerste middel om beweging te maken ten voordeele der liberale partij, was het voorstel, door twee leden tijdens het voorgaande kabinet gedaan, om de hoogeschool van Leuven het recht van burgerlijk persoon te verleenen. Ofschoon het kabinet verklaarde, dat dit voorstel slechts ten berde zou komen, wanneer het openbaar onderwijs geregeld werd en mocht het bevonden worden een gevaar te zijn, zelfs zou worden ingetrokken, bedaarde de beweerde bekommernis niet. Den 15 febrnari 1842 verklaarden de bisschoppen echter dat zij de petitie, waardoor zij bovengemeld recht vroegen, introkken en ook de twee leden lieten hun voorstel varen.
De groote worsteling welke nu ontstond, was die betrekkelijk het wetsontwerp op het lager onderwijs, gekend onder den naam van wet van 1842. Merkwaardig zijn de woorden van Nothomb, opzichtens deze nog zooveel besproken wet:
‘Geen onderwijs, vooral geen lager onderwijs, zonder zedelijke en godsdienstige opvoeding; en door godsdienstige opvoeding verstaan wij het onderwijs van eene positieve godsdienst. Op dat punt zijn wij allen het eens. Dat is ons uitgangspunt. Wij breken af, en luid moet men het zeggen, wij breken af met de politieke stelsels der 18e eeuw, die beweerden het onderwijs gansch te moeten verwereldlijken en de samenleving op enkel rationalistischen grondslag vestigen.’
Den priester in de school - ziedaar wat de wetgever wilde, en dat binnentreden, zegde hij, moest vrijwillig en eervol, en de stand der gecstelijkheid in de school, onafhankelijk zijn. De wet, waarover men van 8 tot 30 augustus handelde, en die den 23 september 1842 bekrachtigd werd, sloot dit gedenkwaardige zittingjaar.
Een aantal andere belangrijke wetten werden in dat jaar gestemd en vele nog hangende moeielijkheden met Nederland, door het tractaat van 5 november 1842, vereffend. Het is ons echter onmogelijk in alle die bijzonderheden te treden; wij hebben gedacht, opzichtens de zoo dikwijls besproken wet van 1842, eene uitzondering te moeten maken.
Na vele moeielijkheden te zijn doorgeworsteld en zijne gematigde staatkunde, voor de onvermoeide woelingen van de heeren Rogier en Lebeau, te hebben zien bezwijken, verliet de staatsman in 1845 de binnenlandsche politiek en keerde tot de buitenlandsche terug, om daar, als belgisch gezant te Berlijn, niet minder diensten aan zijn vaderland te bewijzen.
Die diensten werden, onder ander, in 1853 door den koning beloond met den gewezen minister tot den adelstand te verheffen. Baron Nothomb is thans 69 jaar oud.
Voor vele jaren maakte een schrijver het volgende portret van den verdienstelijken man: ‘de heer Nothomb is klein van gestalte; zijne lichaamsvormen zijn door het zittend kabinetsleven eenigzins zwaar geworden; zijne gelaatstrekken zijn regelmatig en hebben onderscheiding; zijn voorhoofd is hoog en breed; zijn oog scherp en doordringend; zijn gang wat stijf en zwaar; zijne beweging sober en bondig.’
Als schrijver van het werk Essai historique et politique sur la révolution Belge, toonde hij een helderen, duidelijken envatbaren stijl te bezitten. Als redenaar had hij ontegenzeggelijk groote verdiensten. Met een woord - Jan Baptist Nothomb is eene der merkwaardigste figuren, welke na de omwenteling van 1830 in België optraden en op een breeder tooneel dan het onze, onder vele anderen, zelfs zou geschitterd hebben.