Rondom ons.
De Zijdeworm.
Volgens de geleerden was de teelt van den zijdeworm van voor 4000 jaar bij de Chineezen in zwang, en gingen in China zelfs de boeren en boerinnen in zijde gekleed. In den jare 522 brachten twee monniken uit Indië, eenige rupseneieren, in rieten stokken geborgen, naar Europa over.
Uit Konstantinopel ging de zijdeworm over naar Griekenland, Spanje en Italië, en werd eerst onder Sully in Frankrijk gebracht, waar hij de oorsprong werd van een nationalen rijkdom. Hendrik IV breidde de nijverheid uit en Lyon is hem grootendeels zijn tegenwoordigen roem verschuldigd.
Het blad van den witten moerbeziënboom is het beste voedsel voor den zijdeworm, ofschoon ook dat van den zwarten hiertoe kan gebezigd worden. De eieren worden in het midden van den zomer gelegd, en blijven overwinteren tot in het voorjaar, wanneer de moerbeziënboom zijne blaêren ontwikkelt.
Tot in het midden van mei, zegt professor Harting, bewaart men de eieren in een vertrek, waar de temperatuur niet boven de 8° of 10° C. gaat. Er moet goede voorraad van licht en lucht in dit vertrek zijn, hetwelk daarenboven niet te vochtig wezen moet.
Is het oogenblik der uitbroeiing daar, dan bekomt men deze met eene warmte van 13° tot 25° C. Na eene week verschijnen de rupsen. Men zorgt eenige blaêren van den moerbeziënboom op de eieren te leggen, zoodat het diertje, zoodra het begint te kruipen, aan deze zich vasthecht. Het duurt 33 tot 37 dagen eer de diertjes volwassen zijn en beginnen te spinnen.
Volgens opgaaf van denzelfden leeraar wordt, in gezegden tijd, het lijf der rups 6000 maal grooter en groeit de noodwendigheid van voedsel in evenredigheid aan. Haberlandt, direkteur der proef-zijdekweekerij te Görtz, rekent, dat 35000 wormen, om volwassen te geraken, ongeveer 700 kilogr. blaêren noodig hebben.
De rups vervelt viermaal en behoeft alsdan eene volledige rust. De luchtgesteltenis van het vertrek, waarin de wormen zich bevinden, moet gemiddeld 20° à 25° C. zijn. Lucht, licht, zindelijkheid en goed droge blaêren zijn eerste noodzakelijkheden.
De professor raadt aan, als de spintijd begint, wat berkenrijs of houten krullen in de bakken te leggen. Na vier dagen is de draad afgesponnen en verandert het diertje, in het tonneke (cocon), in eene pop. Het tonneke is een enkele draad van 800 tot 1000 meters lengte, die men afwindt met hetzelve in lauw water te leggen. Hoe droger de tonnekens zijn, hoe hooger waarde zij hebben, doch ook hoe lichter in gewicht zij zijn.
Volgens gemelden schrijver, in het Album der Natuur, ontvangt men voor de versche tonnckens 2 à 2.50 gl. per kil. (7 à 800 tonnekens wegen een kilogr.); voor geheel uitgedroogde betaalt men 6, 8, zelfs 10 gl. Goed ingezien is de verkoop van onafgehaspelde zijde het voordeeligste, dewijl die bewerking moeilijk is en er, om goed te worden volbracht, kostbare werktuigen vereischt worden.
In den verkoop der tonnekens en eieren is een aanzienlijke winst te vinden. Ten voorbeeld haalt de schrijver aan, dat een carton japansche eieren ongeveer 12 gl. kost, (een carton bevat 50.000 eieren), en indien slechts het tweederde gedeelte dezer eieren wormen geven die spinnen, de waarde der voortgebrachte tonnekens 100 à 120 gl. bedraagt.