De drukker Plantijn.
Op de Vrijdagmarkt te Antwerpen staat het huis Plantijn, dat lange jaren voor den bezoeker gesloten bleef, ofschoon het een onmeetlijken schat ran kunstrijkdom in zich bevat. Christoffel Plantijn werd in 1514 te Tours in Frankrijk geboren, en zich in 1550 te Antwerpen gerestigd hebbende, erlangde hij er het poorters-recht. In 1570 benoemde koning Philips II hem tot koninklijken drukker; doch laat ons eerst een nader woord over de jeugd van dien beroemd geworden uitgever zeggen.
Plantijn was een zoon, zoo schijnt het ten minste, van Charles de Fercelain, Heer van la Roche du Main, die, tengevolge van ongelukken tot in eenen staat, die aan armoê grensde, vervallen was. Volgens eene oude nota door Van Straelen aangehaald, nam hij en zijn broeder een anderen naam aan, en begaven zich naar Caen om er door handenarbeid het brood te verdienen, en die naam werd toevallig in eene weide gekozen: ‘l'un cavelloit par cas sur une herbe qui en françois s'appelle plantain et en flamand weghbree, et l'autre sur une herbe qui s'appelle porrée ou en flamand porrey, dont l'un prend le surnom de Plantin et l'autre Porret.’
't Is mogelijk; maar 't komt ons altijd tamelijk gezocht voor. Zeker is 't, dat Christoffel Plantijn te Caen leerde boekbinden en hij, in korten tijd, zeer behendig in het maken van juweelkistjes werd.
Na zijn huwelijk met Jeanne Rivière, die in hetzelfde huis woonde als hij, vestigde Plantijn zich te Antwerpen en opende boven de Beurs, in de gaanderij, een kleinen winkel van boeken en linnen. De echtelingen Plantijn wonnen sobertjes het brood, tot dat Scribonius Grapheus, destijds greffier van Antwerpen, den boekbinder zooveel werk bezorgde en geld ter leen gaf, dat hij een grooten winkel kon openen in het huis de Roos, nabij de St. Augustijnen-kerk.
Grapheus meende in Plantijn een man van ‘noble extraict’ te zien, ofschoon zijn beschermeling hem immer antwoordde dat, in zijn oog, alleen deugd adelde. In hoe verre die adelgeschiedenis waarheid is, valt hier niet te beslissen, en zij zet ook niet de minste waarde aan den Antwerpschen drukker bij.
De nota, waarvan wij hooger spraken, deelt een tamelijk romantisch geval meê, dat de oorzaak van Plantijn's verdere opkomst zou geweest zijn.
Het was tijdens den Vasten-avond, toen op een avond Plantijn door de straat ging, een koffertje voor eene bruiloft onder zijnen mautel dragende. Eenige gemaskerden volgden hem op, en dewijl zij in den waan verkeerden een hunner vijanden voor te hebben, bracht men hem een degensteek toe - een bewijs, dat onze carnaval in de XVIe eeuw op verre na niet aartsvaderlijk was.
Toen de aanvallers de stem van Plantijn hoorden en zich alzoo overtuigden dat zij zich vergist hadden, verwijderden zij zich, doch Plantijn had de kleêren der gemaskerden goed opgenomen en genezen zijnde, zag hij diezelfde kleêren op de Vrijdagmarkt te koop hangen. Den dag, waarop hij gekwetst werd, aanduidende, vroeg hij wie op dien dag deze gewaden gehuurd had.
De personen welke men noemde, waren, zegt de nota ‘de bonnes moyens et qualités’ - dat is, zij konden betalen, en Plantijn kwam met hen overeen, op voorwaarde de justicie niet in de zaak te betrekken, dat er hem eene ronde som geld zou worden toegestaan. Of die hem toegeschreven handelwijs wel van zooveel ‘noble extrait’ getuigde, beslissen wij niet.
Voor die som kocht hij eene pers en verder lettergerief, en drukte a b c-boekjes, almanakken, gebedenboekjes, om weldra aan zijne uitgaven eene ruime vlucht te geven en een der beroemdste uitgevers van zijnen tijd te worden. Hij was niet alleen drukker des konings, die hem echter de hem toegezegde subsidie, voor de uitgave van den Biblia polyglotta en andere werken, niet uitbetaalde; maar hij had een uitgebreiden boekhandel en drukkerijen te Leiden en te Parijs, welke laatsten door zijne schoonzoons Francis van Reveliugs en Gilles Reys bestuurd werden, terwijl hij zijne drukkerij te Antwerpen en een boekhandel te Frankfort, aan een derden schoonzoon Jan Moretus, met zijne dochter Martina getrouwd, achterliet.
Het was alzoo dat de Moretussen in deze drukkerij betrokken werden. De firma Plantijn-Moretus was van 1550 tot 1750 een der beroemdste in de boekdrukkerij en boekhandel; wedijverend met de Aldi, Elzevier of Stephani, in betrekking met de grootste geleerden, kunstenaars en vorsten van hunnen tijd.
In 1584 of 1578 - de geleerden zijn het omtrent dit jaartal niet eens - kocht Plantijn het groote huis op de Vrijdagmarkt, achter hetwelk de werkhuizen werden gebouwd. In 1761 werd de voorgevel door Jan Moretus, in witten steen herbouwd. Boven de ingangpoort werd een halfverheven beeldwerk van Quillien geplaatst, hetwelk de wapens der boekdrukkerij, tusschen twee zittende en gekroonde figuren, voorstelt.
Het huis zelve is een wezenlijk museum van kunstrijkdommen.