toch vrij liet den geheelen weg, waar de twee nachtelijke wandelaars langs kwamen, te overzien tot aan den ingang van Suzanna's woning. Hij had spoedig het doel van de nachtelijke wandeling dezer twee geraden. Dat ging zeker naar de woning van Suzanna van Holberg en bij balde de handen tot vuisten, want deze gedachte deed hem zeer.
Toen de twee bezoekers de plaats voorbij waren, waar hij zich verscholen had, sprong hij uit zijn schuilplaats op en staarde de twee na met een oog vol van den bittersten haat.
‘Herwing en Mathias Smits!’ mompelde hij in zich zelven, ‘vervloekte namen, die op mijn levensweg kruisen en mij het geluk, dat ik najaag, zoeken te betwisten. Neen, Gerard de Brouwer, de schepene van Antwerpen, is geen kind waarmeê men spotten kan. Wilt gij mijn vijand zijn, het zij zoo; ik neem den handschoen op en weet dat mijn haat duivelachtig zijn kan. Ik ben oud en kan misschien eene vrouw geene liefde meer inboezemen, maar ik voel een gloeienden haat en wraak in mijn borst en deze zijn sterker dan de liefde. Gij wilt mij die vrouw afbandig maken, het zij zoo, maar gij zult met mij te rekenen hebben, eerst zult gij voelen, dat ik mij iets niet vrijwillig laat ontnemen. Het is tijd dat wij ons aan 't werk zetten, voor het te laat is,’ en knarsetandend draaide hij het slot van zijn deur om en trad zijn woning binnen.
Wij zegden reeds hoe aangenaam Suzanna getroffen werd door het gezicht dezer twee mannen. In een oogwenk was zij aan de deur, Herwing en Mathias te gemoet gaande. Als een dartel, uitgelaten kind vloog zij naar 's lands wijs, die daarbij nog door den graad van bloedverwantschap werd gewettigd, den monnik om den hals en drukte hem aan haar hart, terwijl zij aan den zoon van onzen ouden Jetter, Mathias Smits, haar hand toestak, die de mannelijk schoone wapensmid met dankbaarheid drukte.
Zij leidde de twee personen in een klein vertrek, welks eenig meublement bestond in een tafel, waarop een opengeslagen bijbel lag, en een bidstoel, waarboven een ivoren Christusbeeld hing. Het venster van dit vertrek was open, het gaf vrij gezicht op een met dicht struikgewas begroeid terrein.
De monnik Herwing, dien men met recht de Petrus de Kluizenaar van de volksontvoogding kan noemen, welke zich in de dertiende eeuw, in de voornaamste streken van Europa, opdeed, had de zestig reeds achter den rug. Uiterlijk beschouwd, viel zijne magerheid onmiddellijk in het oog, en allen die zijn predikatiën bijwoonden, verwonderden zich een zoo krachtig harmonieus geluid uit een lichaam te hooren voortkomen, dat van het leven niets dan een schaduw scheen overgehouden te hebben. Ook geloofden zijn aanhangers en bewonderaars algemeen, dat de Heilige Geest hem bezielde, en hem in zijn moeielijk werken en gevaarlijk streven steunde. Wat Mathias betreft, zijn voorkomen vormde het scherpste contrast met dat van den monnik: lichamelijke kracht scheen verpersoonlijkt in zijn hooge gestalte en breede schouders, terwijl zijne mannelijke trekken eene ongewone wilskracht en een helder en doordringend verstand openbaarden. Twee zoodanige mannen, beide een doel nastrevend, moesten een geduchte en vreeselijke macht vormen.
‘Mijne dochter,’ zegde Herwing, met eene ontroerde stem terwijl hij op den grooten armstoel plaats nam, ‘ik moet u een treurig nieuws meêdeelen; het uur der vervolging schijnt eindelijk voor mij geslagen te zijn; mijne vijanden hebben in het geheim samengespannen en een complot tegen mij gesponnen, waarvan ik alle draden nog niet ken; waarvan ik als het ware een voorgevoel heb dat het mijn ondergang zal zijn. Ik zal echter uit al mijn krachten dit verraad trachten te ontmaskeren en indien de macht der leugen grooter is dan die der waarheid dan moge God met mij doen wat Hij wil.’
Bij deze onheilspellende woorden sloeg Suzanna de schrik om het hart. Thans begreep zij dat Gerard de Brouwer waarheid had gesproken, dat hij het dreigend onweêr voorspelde, dat zich over het hoofd van den monnik zou uitstorten. Hoe den storm te bezweren, hoe het gevaar af te wenden? Zij was een vrouw en als zoodanig kon zij niets voor hem doen. Had zij slechts goeden raad! Maar zij kende ook den aard van het gevaar niet. Hoe gaarne zou zij hem alles medegedeeld hebben, wat het hoofd van het schependom haar had gezegd, maar’ zij herinnerde zich zijne waarschuwing om te zwijgen, en zij oordeelde het ook voorzichtiger naar dat verbod te handelen.
‘Ja,’ ging Herwing voort, ‘ik zie dat de adel uit al zijn krachten zich wil verzetten tegen mijn preeken ten gunste der kleinen, der onderdrukten. Ik weet ook, dat de koning van Engeland, Hendrik III, die mij nooit het aandeel vergeven heeft dat ik in den wettigen opstand had, die zijn vader het groote Charter opdrong, dit zoo ge wichtig document, waarin tegen de willekeur een dam is opgeworpen, ik weet, zeg ik, dat de koning van Engeland mij aan Hendrik III, hertog van Brabant en Neder-Lotharingen, als een man heeft voorgesteld en afgeschetst, dien hij moet vreezen en wantrouwen, en tegen wien hij bij tijds maatregelen moet nemen. Ik weet ook dat de hertog, door naburige vorsten aangedreven, op het punt is tegen mij een bevel tot verbanning uit te vaardigen en mij te behandelen als een oproermaker. Het is om al deze plannen te verijdelen, dat ik besloten heb morgen naar Brussel te gaan, om den hertog te spreken.’
‘Gij naar Brussel gaan, en terwijl gij al deze aanslagen kent,’ riep Suzanna zich verschrikt voor hem neêrwerpende, ‘maar dat is uw dood te gemoet loopen. Geloof mij, zij zullen van de gelegenheid gebruik maken zich van u te ontdoen.’
‘Vrees niets, kindlief,’ hernam de oude monnik glimlachende, ‘aan de eerste woorden, die ik tot den hertog zal spreken, zal hij wel kunnen begrijpen, dat ik de man niet ben om de paleizen van vorsten binnen te gaan, zonder rijpelijk te hebben nagedacht over de middelen om er weêr uit te geraken. Indien mijne afwezigheid langer dan drie dagen mocht duren, zou Mathias onder anderen er spoedig bij zijn om mij de vrijheid terug te geven.’
Mathias, die tot zoo ver in de schaduw gebleven was en geen woord gesproken had, vestigde zijn oog op de jonge weduwe, die haar hoofd had omgewend en hem thans in het gezicht zag.
‘Wees gerust, Mevrouw,’ zegde hij, ‘ik sta borg voor zijn leven.’
Het was met een blik vol teederheid en dankbaarheid, dat zij den jongen wapensmid voor dat woord bedankte, wien, door dezen oogslag betooverd, het vuur van moed en toewijding uit de oogen schoot.
Op dit oogenblik liet zich het geklingel der avondklok hooren, die den bewoners van Antwerpen en omstreken verwittigde dat men op het punt was de stadspoorten te sluiten.
Herwing en zijn metgezel, vreezende te laat te komen, indien zij zich nog langer ophielden, namen afscheid van Suzanna. De monnik bevool Mathias, gedurende zijne afwezigheid, over haar lot te waken Men kon het den jongen man aanzien hoe fier hij was, op deze hem opgelegde verplichting, hoe gelukkig het in hem gestelde vertrouwen hem maakte.
Helaas, alle drie hadden gerekend zonder den schepene Gerard de Brouwer.
Wij verlieten hem, terwijl hij zijn woning binnentrad. Maar nauwelijks had hij den eersten voet over den dorpel gezet, of hij bedacht zich.
‘Domkop,’ zegde hij tot zich zelven, ‘mij door mijn ijverzucht te laten medesleepen, terwijl ik zoo ruimschoots gelegenheid heb voedsel aan mijne wraak te verschaffen.’
En hij ging de deur weêr uit, juist toen Herwing en Mathias de woning van Suzanna binnen traden. Voorover gedoken sloop hij als een schim langs het huis der jonge weduwe, om te zien waar zij de twee personen ontving, en of er kans was hen te bespieden. Hij verschool zich in de doornenhaag, juist onder het venster der kamer, waar de monnik mededeeling deed aan Suzanna van het hem dreigend gevaar, van de tegen hem gespannen strikken. Hij zag de volle kamer door, terwijl niemand hem tusschen het struikgewas zien kon. Vreeselijk waren de aandoeningen, die zijn hart doorstroomden en hij moest zich geweld doen het kloppen van zijn hart te bedwingen.
Geen enkel woord, daar gesproken, ontsnapte hem; geen enkele beweging ontging zijn oog. De schuwe en als gestolen blikken, die Mathias nu en dan op de schoone weduwe wierp, deden hem in den jongen wapensmid een geduchten medeminnaar zien. Dit laatste werkte als vernietigend op hem.
Hij sloeg zijn handen in de scherpe doornen, om de pijn binnen te verdooven. Hij voelde den bodem onder zijne voeten wegzinken, hemel en aarde om hem instorten. Verwoestend werkte de minnenijd