vooral oostwaarts van het dorp, landschappen en vergezichten ontstaan, die den schilder en dichter zouden hebben doen stilstaan en mijmeren.
De kom van het dorp zelf was als verborgen onder de hooge en breedgetakte linden, die gewis eeuwen hunne waaiers over dezelfde huizen wuifden - echte vaderhuizen, die van geslacht tot geslacht aan dezelfde familie werden overgeleverd; geene rustbanken, geene herbergen op de levensreis gelijk de huurhuizen in de steden, waar men eenigen tijd vertoeft om heen te gaan en er niet meer terug te keeren. Neen, van die, welke op den gevel, in ijzeren ankers, het jaartal hunner bouwing dragen, en tot den voorbijganger zeggen: ‘ik beschaduw reeds meer dan twee honderd jaar de wieg en de doodkist van dezelfde familie!’ Zoo'n vaderhuis is het mijne. Doch de hooge linden vielen, gelijk de hooge eiken, de watermolen brandde af, het riviertje verzandde hier en daar; de bosschen werden geveld, de heide, die men moest doorkruisen om in het oasis dezer Kempen te komen, werd doorsneden met den grindweg, en Bladel heeft, als natuurligging, weinig of niets meer dat het van andere welvarende dorpen in het Kempenland onderscheidt.
Sic transit gloria mundi. Weinige der kalme en vreedzame bewoners van het grensdorp, weten dat hun dorp eene belangrijke plaats in de geschiedenis der Nederlanden beslaat, omdat in zijn midden de bladzij gegeven werd, met welke de historie van dat bloeiend land aanvangt. Ik wil gewagen van den giftbrief, in welken het erfrecht op een deel des lands, later Holland genoemd, werd bevestigd. Daar, in dat dorpke, werd de grondslag gelegd voor het bestaan van het tegenwoordige Nederland. Inderdaad, in 922 ontving te Bladel, Dirk of Diederik, van Karel den Eenvoudige een deel lands, in het hart van Holland gelegen. ‘Dat eigendom,’ zegt Alberdingk-Thijm, ‘schijnt het vaste punt, waarom heen zich de af- en aanvloeiende volkselementen in een kring zijn gaan bewegen, welke alles in zich heeft opgenomen, dat dienstig was tot de fuzie der vloeistof, die zich eerlang zou vestigen en schieten in de duizenderlei, veelkleurige, maar kenlijk naar denzelfden typus gevormde krystallen, die men Hollanders genoemd heeft.’ Die opmerking is zeer juist. Hadden de hollandsche schutters van 1830, die opkwamen tot verdediging van de eer van datzelfde Holland, haar gekend, ze zouden misschien den armen boer zoo ongenadig niet geplaagd en gedrild hebben!
Maar dewijl het historisch feit zelfs voor de geleerden destijds diep in de nevelen lag, en zelfs door duchtiger koppen betwist werd dan die, welke het ‘hoedje-vol’ - de schutters shako - bedekte, is het de hollandsche landweer niet kwalijk te nemen, dat zij het spek en de kippen van de bewoners der ‘heilige plek’ niet beter eerbiedigden. Doch wat destijds nog twijfel overliet, wordt nu sedert lang niet meer geloochend. Het is uitgemaakt, dat de giftbrief verleend werd in 922, dat zulks gedaan werd door Karel den Eenvoudige; men weet wie de onderteekenaars Hagano en de aartsbisschop Rutger waren; men heeft zeer vaste veronderstellingen op andere betwistte punten, en verschillende dezer laatsten werden voortreffelijk toegelicht in Alberdingk's schrift: de giftbrief van Koning Karel.
Dat het westelijk en zuidelijk gedeelte van Nederland in de lXe en Xe eeuw deel maakten van Lotharingen, is bekend. In den jare, door den giftbrief vermeld, worstelde Frankrijks koning, Karel de Eenvoudige, voor het behoud van gemelde landstreken en het was om zijn getrouwen Diederik te beloonen of tot zijne zaak over te halen, dat hij de bovengenoemde landen schonk aan zijnen ‘lieven, getrouwen Manne Dirck.’ Hebben sommigen het villa Platella, waarmeê de giftbrief onderteekend is, elders gezocht dan in de Kempen, zij bebben gemist. ‘Men meent dat Karel de Eenvoudige te Bladel een dagvaart of samenkomst zijner trouwen had uitgeschreven,’ zegt meergemolde schrijver, ‘en het ligt in het midden der streken, waar Karel nog hulp dacht te vinden, en ver genoeg van de fransche grenzen, dat hij er voor geen overval had te vreezen.’
Daarenboven wordt Platella als een gewoon verblijf der koningen van Lotharingen aangeduid. Dientengevolge moet er een kasteel of burcht hebben bestaan. Van Loon, in dwaling gebracht door den predikant der gemeente, heeft zelfs een kaartje van den platten grond des burchts meêgedeeld. Van Heurn, in zijne Historie der Stadt en Meyerye van 's-Hertogenbosch, trekt daartegen te velde, en hoewel zijn argument niet zeer stevig is, dat de grond rond de Bladelsche kerk te ‘verheven’ is om daar ‘graften met water gevuld, te kunnen delven,’ stemmen wij in, dat de achtbare predikant, of wel eene mystifikatie heeft gepleegd of zelf gemystificeerd werd.
Rond de vroeger gansch alleen staande kerk is daar inderdaad geen gracht van een vinger breed, en ook geen riviertje - dat stroomt op een kwartier uur afstand van daar - te vinden; maar niettemin houdt van Heurn voor zeker, dat er een kasteel te Bladel gestaan heeft. Mogelijk; geen spoor is er van te vinden. Enkel wijst de legende de Tommel, een schier aan de kerk grenzenden eigendom der heeren Snieders, als de plaats aan, waar graaf Dirk I zou begraven liggen. Van waar komt die legende? Zij is min of meer in eere gebleven vooral in gezegde familie, die sedert meer dan twee eeuwen in het dorp voortleeft.
Doch dat in het nabij Bladel gelegen gehucht Nedersel, over welk dorp men ook veel wonderlijks heeft geschreven, een uitgestrekte burcht gestaan heeft, is niet tegensprekelijk. Men moet er op gekende plaatsen niet diep graven, om er steenbrokken op te halen, die van uiterst zware fondeeringen getuigen. Geleerden zijn gekomen en, beladen met een zak van die steenen, heen getogen, om deze als het ware te doen spreken over den tijd dat ze gelegd werden; doch over den uitslag van het onderzoek is nooit iets gebleken. Middelerwijl weeft het aardappelloof jaarlijks een lieflijk kleed over de mysterieus verborgen puinen, die natuurlijk schaarscher worden, naarmate de ‘roodputterkens’ vermeerderen.
Hoe het zij, ook met de localiteit aldaar komt het kaartje niet overeen, doch voor vele jaren hebben wij wel eens opgemerkt, dat er toch meer overeenkomst met de teekening en die localiteit bestond, dan wel opzichtens Bladel. Toen wij de plaats kort geleden bezochten, was het spoor van alles weg gevaagd. Is nu de teekening min of meer genomen naar de ligging van de burcht te Nedersel? Heeft men de localiteit aan Bladel toegeschreven, omdat Nedersel ondergeschikt is aan Bladel, en de naam dezer plaats in den giftbrief vermeld wordt? De rivier, die de beminnelijke predikant er op gekrabbeld heeft, loopt ons echter hier en ginder altijd in den weg.
De dorpeling bekommert zich weinig of liever niet om al die gevallen grootheid. Lotharingen's koningen mogen er gehuist, dagvaarten uitgeschreven en vazallen begiftigd hebben; het moge daar zijn dat de gift verleend, Holland gegrondvest, kortom, de eerste bladzij geschreven werd, waarmeê de nederlandsche geschiedenis aanvangt - dat alles is te oud en te lang geleden om nog herdacht te worden, zal men u zeggen; maar 't is toch belangrijk genoeg, ‘dat het eens aan hoogerhand mocht herdacht worden,’ zegde ons een dorpeling half spottend, ‘al was het maar dat Koning Willem ons de postkar terug gaf, die vroeger tweemaal daags over den grindweg reed, en die men uit Hol-