Iets over bloemen.
De rijkste verbeelding van den mensch zou geene verscheidenheid van vormen kunnen bedenken, als ons in de bloemen wordt vertoond. De menigvuldigheid der vormen, de pracht der kleuren en de overvloed van verschillende geuren in het rijk der bloemen, dat alles overtreft ver de kunst der menschen.
Men beschouwe, bij voorbeeld, eene plant uit de warme gewesten, die, tegen de hoogste boomen opklimmend, hare neêrhangende takken, waaraan de prachtigste en geurigste bloemen wiegelen, uitspreidt, en wie niet onverschillig is voor het schoone, dat God in de natuur gelegd heeft, zal met bewondering op zulk eene plant neêrzien.
Het zijn echter niet de bloemen uit de warme landen, die alleen schoon zijn, beschouw de bloemen, die wij dagelijks onder de oogen hebben en wij ontdekken daarin dezelfde pracht, dezelfde verscheidenheid.
Het was ons doel hier niet te wijzen op de bloemen, als zijnde de schoonste sieraden der plantenwereld, doch meer op enkele eigenaardige bijzonderheden, waaraan sommigen onderhevig zijn.
De plant gedraagt zich met stiptheid naar de voorschriften der Natuur; zij leeft en bloeit, zij draagt vrucht, zij sterft en staat weder op. De plantenkenner ziet aan den stand van de blaêren en bloemen der gewassen, vanwaar het licht zijne stralen zendt. Hij ziet de sterkte van het licht, den stand der zon, het weêr van den dag, de betrokkenheid of helderheid van den hemel en het toekomstige weêr in de ge steldheid der bekoorlijke bloemen.
Op deze ongemeene gevoeligheid der planten voor den prikkel van het licht is het zoogenaamde bloemenhorlogie gegrond. Men plant de gewassen, die hiertoe kunnen dienen, op een rond perk en men rangschikt ze volgens den tijd, waarop zij hunne bloemen openen en sluiten.
De West-Indische fakkeldistel opent zijn groote bloemen des avonds en sluit haar om middernacht. De alpendistel vouwt zijne bloemblaêren samen voor den gloed der middagzon. De wonderbloem, uit Zuid-Amerika afkomstig, wacht juist tot den ondergang der zon om hare bloemen te openen en de ijsplant ontplooit eerst om middernacht hare bloemkelk.
De groote driedistel sluit hare kelk zoodra het weêr zal veranderen. De meeste soorten van zuringklaver plooien hare blaêren samen en de vroegeling laat hare blaadjes zinken wanneer een onweêr nadert.
De regenschuwe goudbloem opent hare bloemen als de dag helder zal blijven, en sluit ze als regen aanstaande is. Het kruidje-roer-mijniet trekt zich bij de minste aanraking in een als werd het door schaamte of pijn bewogen en steekt vroolijk zijne blaadjes uit, zoodra het gevaar voorbij is.
Sluiten wij deze korte beschouwing met een algemeen woord.
Dezelfde liefde, die in 's menschen ziel de zucht gelegd heeft naar overeenstemming, evenredigheid, harmonie en verheven schoonheid, schenkt daaraan bevrediging in de knoppen die ontluiken en de bloemen, die zich ontplooien. Daarom zijn de bloemen ten allen tijde de lievelingen geweest van gevoelige menschen. Zij geven op onze blijde feesten getuigenis van de liefde Gods en spreken op het graf van opstanding en herleving.