Het rouwbeklag.
Het is voorwaar een tafereel vol gevoel, vol ontroering. De vader is dood; zijn lijk rust nog in de naburige kamer. De venstergordijn is toegeschoven; het huis heeft iets sombers; de helderste kleuren zijn als met een droevig waas overtogen. De weduwe zit, door een diep lijden neêrgedrukt, aan de tafel, houdt den kleinen stamhouder met den linkerarm omgeven en laat den rechter mismoedig den zakdoek omklemmen, die zoo even de opgewelde tranen opdroogde.
Er komt rouwbeklag; de trouwe vriend haars ridderlijken echtgenoots is gekomen om haar, de weduwe, een woord van troost toe te spreken. De hand, welke hij op die der ongelukkige laat rusten, de uitdrukking van zijn wezen, zijne geheele houding zeggen den toeschouwer hoe innig hij deel neemt aan het lijden.
Hoe natuurlijk is de houding van den bezoeker! Hoe diep lijdend die der weduwe! Hoe zorgeloos die van het kind, dat met zijn speelgoed in het vuistje en tegen het lijf der moeder leunend, blijkbaar niet begrijpt wat ongeluk het vaderhuis getroffen heeft, en zelfs alles vergeet om een oogslag op de lekkernijen en het verfrisschend fruit te werpen, dat de kamerjuffer binnen brengt.
Wij zagen zelden een nobeler, natuurlijker en gevoelvoller tafereel. De bijhoorigheden zijn met talent geschikt en het geheel draagt het karakter van het tijdstip, waarin de kunstenaar ons heeft willen verplaatsen. Kortom, ziedaar een tafereel, hetwelk men ziet en nogmaals ziet en waaruit immer schoone gevoelens spreken; dat is realism, maar van de juiste en rechte school.