gespleten dorpels over welke gij schier valt; ziet die donkere winkels, waar de koopwaar achter een ijzeren traliewerk ten toon ligt; die versleten toonbank, achter welke de nederig gekleedde koopvrouw goed laken ruilt, tegen niet gesnoeide kroonen.
Wandelt op uwe duizend gemakken over den openbaren weg; vreest niet dat de wagen, dien ge toch maar zelden ontmoet en met zware paarden bespannen is, u zal bemodderen. Vreest ook niet voor uwe beurs: de schelmen wonen nog niet op den Magdalenen-steenweg. De straat is zeer hellend; maar de voorbijgangers zijn voorzichtig. Het lanterfanten, de flanerie zooals men zegt, is pracht en zelfs dure pracht, en de pracht ligt nog in de wieg. Indien hier nu een luiaard rondslentert, dan is het niet om te zien, noch om gezien te worden. Ieder stap heeft zijn doel, alle woorden hebben eenen zin, alle kleedsel dekt, de orde heerscht in denkbeelden en zaken.
De rijkdom wordt gelaten aan de bezitters, de verveling aan de leegloopers, het bankroet aan de dwaasheid; de handteekens zijn schaarsch, de beloften evenzoo; maar een woord is een woord. De kinderen zijn kinderen, de jongelieden houden zich zedig achteruit en men lacht niet met de oudjes.
Dat was Brussel in 1789. Is dat Brussel van tegenwoordig? O, neen. Wordt mensch van uwen tijd, en gaat zien waar de wallen gebleven zijn. Gij trapt ze onder den voet. Het zijn die breede boulevards, die het oude Brussel met eenen krans van loover en wolken van stof omgeven. Brussel is niet meer in Brussel; het wandelt hier, het is ginder ver gehuisvest, ginder in die gedruischmakende voorsteden, waar voorheen de koeien graasden, waar nu gansch eene bevolking gelijk een mierennest wiemelt.....
Brussel, dat nauwelijks duizend jaar bestaan heeft, terwijl hare brabantsche en vlaamsche zusters allen ouder zijn dan zij, Brussel heeft geene mededingster meer van Parijs tot Amsterdam. Zij is de maan in den gesternden hemel! De edele parvenue stelt hare verblindende pracht op den berg ten toon, die weleer de jachtbijeenkomst was der koningen van Frankrijk. Nauwelijks erkent zij dat het park, dat frissche oasis, door de bijl der beschaving gespaard, een overschot is van het aloude Soniënbosch, waar zij, de trotsche, het licht zag in de hut van eenen houtkapper. Ziet, hoe het werk zijner kinderen en de mildheid zijner vorsten, hare nederige wieg hebben verrijkt!
Die lange sleep van licht, welke zich uitstrekt van de Koninklijke Plaats tot aan de oevers der Senne, is de groote ader der stad, 't is de melkweg van haar firmament - 't is de Magdalenen-steenweg, ten oosten begrensd door den Berg van 't Hof en ten westen door de Groenselmarkt.
Daar ziet men Parijs en Londen in miniatuur. Men zou denken een langen gevel van glas en goud te zien, want het kristal en het gepolijst koper hebben de muren vervangen. Geen vensters, geen ruiten, geen schaduw meer. De voorbijgangers spiegelen zich in het marmer en de kalanten loopen op tapijten.
Des avonds, als de gaz de straten en de winkels verlicht, krijgt dat deel van Brussel het uiterlijk van een oostersch tooverpaleis, in hetwelk onze jonge verbeelding dikwijls met den schrijver van Duizend en eene Nacht verdoold liep. Het licht, het goud, de zijde glinsteren en men zou denken te midden der schatten van de wereld te staan. In de koopliê meent men millionnairs, in de winkeldochters sultanen, in de bewoners dezer hotels Aladijnen te zien.
Men bedriegt zich; al deze rijkdommen zijn dikwijls even minder wezenlijk dan die van de Duizend en eene Nacht, en de gaz is de olie der wonderlamp niet waard. Het gebeurt zeer dikwijls, dat de winkel, die 's avonds als een juweel schitterde, 's morgens potdicht gesloten is. Een prozaïsche deurwaarder is al dien tooverglans komen vernietigen en heeft op den talisman van Aladijn geblazen. Die koopman kon zijn kleermaker of zijn groentevrouw niet betalen. Hij nam de vlucht in de richting van Quievrain of Spa. Een lichtje minder in de groote straat; een vlekje in de zon!
Maar weldra wordt de winkel weêr geopend. Deze of gene hebzuchtige nijveraar heeft zijn bezit tot geld gemaakt, en zal den wedloop achter de fortuin beginnen. Hij is zelden gelukkiger dan zijn voorganger: hij valt gelijk zijn voorganger gevallen is. Gelukkig als hij eerlijk man en wijs man blijft; als hij niet steelt of zich niet voor den kop schiet.
In 1789 was een bankroet eene gebeurtenis. Er was er nauwelijks een in zes maanden tijds te Brussel. Vandaag zal de justicie er oneindig meer per week aan te teekenen hebben. Niets natuurlijker! Destijds hield de koopman zich met zijne zaken bezig; daaraan besteedde hij al zijn tijd, al zijn geld. De koopwaar was des te beter, naar gelang de toonbank eenvoudig en nederig was. Men betaalde het marmer, het goud en de spiegels niet, waarmeê de weelde de winkels omgeven heeft.
Vandaag doet een koopman vooral zijn best om zijne konfraters, door een altijd stijgende pracht, te verpletteren. Verkoopt hij, bij voorbeeld, laken, dan vangt hij aan met een prachtig magazijn te huren en houdt een aantal luie en diefachtige bedienden. Zijn handel is juist het minste wat hem bekommert. Hij heeft een buitengoed in de voorstad, een rijtuig en een paard in een naburigen stal, een logie in den schouwburg.
Als zijn kapitaal in de zon der weelde gesmolten is, maakt hij schulden, en bedriegt fabriekant en kalant. In plaats zich op dien weg des verderfs tegen te houden, loopt hij nog harder, om alzoo het wantrouwen niet op te wekken. Ook zijn de bankroeten rampvoller dan ooit. Als er 30 % overschiet is het weelderig! Onze grootvaders noemden dengene, die ons een tiende van een schuldvordering deed verliezen - een dief.
Heeft Coomans, ook hier, nogmaals niet gelijk - en hoeveel weg heeft, sedert hij dit schreef, Brussel in zedelijke en stoffelijke omwenteling afgelegd! Ja, 't is nog grooter en prachtiger, maar 't is ook veel oneerlijker, wulpscher en liederlijker geworden.