De gaz te Londen.
Gustaaf Doré heeft ook hier, in eene gazfabriek, stof weten te vinden voor zijne onuitputtelijke fantazie. De fabriek, waarvan hij hier eene afbeelding geeft, is een van die reusachtige inrichtingen, zoo als men er alleen te Londen kan aantreffen. Het nijverheids-Londen is inderdaad eene wereld van wonderen.
Over de gaz zelve zullen wij ditmaal niet handelen; wij willen enkel eenige curiositeiten meêdeelen, betrekkelijk het gebruik van die lichtstof in Engeland.
Terwijl wij, op het vasteland, slechts tamelijk laat de gaz bezigden - na vele mislukkingen, had dit eerst in 1840, onder het burgemeesterschap van Gerard Legrelle, in Antwerpen plaats - werd deze reeds op het einde van verledene eeuw, in Eugeland aangewend.
In 1792 werd in Cornwallis de gaz, ter verlichting van een huis gebezigd; in 1798 verlichtte men door dit middel gansch eene fabriek in Soho. Het katholiek kollegie van Stonyhurst werd in 1807 door gaz verlicht; doch het was slechts in 1809, dat te Londen zich gazmaatschappijen vormden, en deze vonden er ook, te dien tijde, aanzienlijken tegenstand.
Toen Winsor in het parlement voorstelde om het privilegie der straatverlichting van Londen aan eene gazmaatschappij toe te staan, werd hij, even als de chimist Accum, die de daarstelling als mogelijk beschouwde, door lord Brougham met de bitterste spotternijen aangerand.
Men beschouwde de toepassing van de uitvinding zoo goed als onmogelijk, of ten minste zoo gevaarlijk, dat de meesten met den spot van lord Brougham instemden. Men werd echter min of meer gemeenzaam met het gevaar; doch zoo zeker was men dat men eene wezenlijke mijn van rampen te gemoet ging, dat er op de stellige ontploffingen van den gazmeter gespeculeerd werd.
In een wetenschappelijk boek wordt de volgende anekdote opzichtens de gaz aangehaald: ‘Men verhaalt dat Dr. Johnson eens als het ware een duister voorgevoel heeft gehad van eene verlichting door middel van gaz. Op zekeren avond namelijk lag hij uit een venster van zijn huis en zag den lantaarnopsteker de ladder beklimmen, om eene van de weinig licht verspreidende olielampen aan te steken.
‘Nauwelijks was de man de ladder halverwege afgeklommen, of de pas aangestoken vlam ging uit. Snel keerde hij daarop terug, hief het deksel van de lantaarn een weinig op en hield het einde van zijne flambouw tusschen de geopende spleet. Het gevolg daarvan was, dat hare vlam plotseling naar het einde van de pit oversprong, van welke een dikke rook was opgestegen.
‘Hé!’ riep toen de doctor uit, ‘het zal niet lang meer duren, of de straten van Londen zullen met rook verlicht worden.’
Het gezegde moest eer dan men dacht waarheid worden.