Slapen gaan.
Schoon tafereeltje, ongezocht en op de natunr betrapt! 't Is avond en tijd dat de kleinen gaan ‘dodoke’ doen, zoo als zij in hunne kindertaal zeggen. Hoe zorgvol draagt de jonge moeder het jongste kind op den arm en den trap op, naar boven - dienzelfden trap, die lang geleden ook hare moeder, met een harer lievelingen op den arm, beklommen heeft.
Het oudere kind kan, met zijne korte beentjes, de reusachtige treden nog niet overstappen; maar het kloutert en kruipt juichend naar de kinderkamer. Zij, de jonge moeder, is in het oude vaderhuis blijven wonen. Beneden zitten de oudjes; zij hebben, voor het slapen gaan, de kleinkinderen gezegend.
Gelukkige. moeder!
Gelukkig is de dochter, wien de man,
Het moederoog niet ver ontvoeren kan
Die 's avonds heimlijk even weg mag glippen,
Naar d'ouden kus der vriendelijke lippen,
Naar d'ouden haard, waar 't vlammetje even hel
Gelukkiger nog zij, die in het oude vaderhuis mag blijven wonen; die haar kinderen ziet spelen, waar zij gespeeld heeft, die
Heur kindeken, op 't eigen kussen plaatst
Waar eens de moeder zat.....
Immers, het blijft eene waarheid:
Voor 't vaderhuis staan englen onder 't wapen.
't Is naamloos zoet op de eigen plek te ontslapen,
Waar de eerste slaap onze oogen heeft verheugd!
Toen Ten Kate dat treffend lied op het Vaderhuis schreef, moeten hem, onder vele andere gelukkige beelden, ook een zoo als het hier voorgestelde, voor oogen gezweefd hebben. De schilder Barnes heeft ook aan dergelijke beelden gedroomd, en ons een dezer treffend weêrgegeven.