In 't hartje van Afrika.
De stammen der Niams-Niams en der Monbuttous.
(Vervolg en slot.)
Op den boord der Nabambisso bouwde de troep eene nieuwe versterking en geduchter dan die welke er reeds bestond. In vijf dagen was zij gereed en sloeg men, binnen die omheining, hutten op, en terwijl Abou-Sammat uittrok, om den weg veilig te maken, bleef Schweinfurth met een klein garnizoen achter. De voorraad was gering en ofschoon de Niams-Niams meer dan eens gezegd hadden, dat zij den witten man geen kwaad wilden, vond deze het echter niet raadzaam, zich buiten de omheining te wagen en door de jacht het ontbrekende aan te vullen.
De honger was daar. Reeds had men jacht gemaakt op de witte mieren en de Nubiërs aten niets meer dan wortels. Soep van pompoenblaêren maakte het hoofdbestanddeel des maals uit. Abou-Sammat, die slechts twintig dagen moest afwezig zijn, keerde niet weer en, wanhopig over den toestand, waarin hij zich bevond, besloot Schweinfurth de naburige versterking of seriba te bereiken. Deze werd Tuhamy genaamd. Na twee dagen marsch, was de gids in een bosch van boterboomen verdoold, en dit in het midden van den nacht en op een oogenblik dat de lucht door den bliksem werd geploegd.
Te Tuhamy was er inderdaad overvloed; doch het was gelukkig voor den reiziger dat hij het denkbeeld opvatte naar de laatst verlatene versterking, aan de Nabambisso, terug te keeren, dewijl kort na zijn vertrek de inlanders Tuhamy aanvielen. Toen hij aan de Nabambisso terugkeerde, was Abou-Sammat nog niet daar; de expeditie was moeilijk en gevaarlijk tegen zooveel vijanden geweest, en slechts aan het toeval was het te wijten, dat hij er het leven afbracht. De oorlog werd algemeener. Verscheidene ivoirkoopliê sloegen hunne krijgsmacht bijeen.
Hoogst belangrijk is dit deel van de reisbeschrijving van Schweinfurth, vooral daar waar het een beslissenden slag gold en wanneer hij vertelt, dat de Nubiërs met eene wezenlijke ontzetting bemerkten, dat de mannen van Ndoruma, een bondgenoot der Niams-Niams, geweren hadden en zelfs voortreffelijk daarmeê schoten. Twee muselmansche aanleiders, Abou-Sammat was door wonden terug gehouden, sneuvelden; de Nubiërs sloegen op de vlucht en lieten geweren en voorraad op het slagveld achter.
Schweinfurth nam geen deel aan die reeks oorlogen; hij had de versterking van Ghattas bereikt en volgde van daar, met diepe ontroering, de ijselijke worsteling. Terugkeeren naar Karthoum kon hij niet, de oorlog was overal uitgebroken. In veiligheid was hij echter wel; doch eene andere ramp moest hem treffen. Op zekeren morgen hoorde hij plotseling: ‘brand, brand!’ roepen. Inderdaad de vesting stond in brand. De vlam was door den wind aangehitst en liep zoo bliksemsnel voort, dat het hem slechts mogelijk was eenige kostbaarheden, onder ander zijne manuscripten, te redden. Het woord is niet juist, hij redde niets, tenzij met moeite zijn eigen lijf.
Zes honderd hutten stonden op een en hetzelfde oogenblik in brand. Het geknetter der vlammen was verschrikkelijk; van tijd tot tijd ontploften de geladen geweren, in den brand achtergelaten, en eindelijk sprong met een donderend gedruisch het kruitmagazijn in de lucl t. Een neger bracht den reiziger eene doos met teekeningen, potlooden, pen en inkt terug: dat was alles, wat hem overschoot. Hij had geen