over zijn schouder een kleinen zak, met koperen nagels versierd. Hij is eenigszins zindelijker den zijne makkers, maar allen, ouden en jongen, zien er onbegrijpelijk voornaam uit; en wie hunne vrije, romantische levenswijze gadeslaat, kan zich best voorstellen dat dichters en kunstenaars daarin de stoffe gezocht en gevonden hebben, voor sommige hunner uitnemendste scheppingen.’
De Zigeuner leeft in groepen, in familiën, en dit is geene eigenaardigheid, hem persoonlijk, eigen, maar zij is eigen aan den landaard op de grenzen van het Oosten. In al de familiën aldaar blijven de kinderen van denzelfden stamvader in hetzelfde huis wonen, zoo merkt de hooger aangehaalde schrijver aan. Men vormt alzoo eene kleine maatschappij, die ook het onverdeeld kapitaal, door den vader nagelaten, bestuurt. Men bemerkt wel, dat er hier geen spraak is van verdeeling der goederen onder de kinderen.
Het gezag van den vader gaat op den oudsten of een anderen zoon, naar vrije keuze, over; hij ook bestuurt de zaken. Soms wordt er, gedurende het leven van den vader, een der zoons aangewezen om dezen in het bestuur en in het gezag te vervangen. In dit geval gehoorzaamt de vader geljjk elk der zonen, aan den vrij gekozene. Deze laatste regelt den arbeid en sluit de kontrakten; zijne vrouw, of die zijner zusters of schoonzusters, door hem aangewezen, gebiedt over het huishouden en verdeelt den vrouwelijken arbeid.
Die clans zijn dikwijls zeer talrijk; daar zijn er van dertig en veertig personen, die zeer gelukkig en tevreden met elkander leven. Men heeft daar dus nog de wederkeerige ondersteuning, de solidariteit, die men in westelijk Europa door de individualiteit vervangen heeft, en welke laatste ten slotte heeft bewezen, dat zij juist niet geschikt is om ons wereldje gelukkiger te maken.
Heeft het stelsel van familieleven eenige nadeelige zijden, dan ook heeft het er vele aantrekkelijke en voordeelige, al zou het slechts die zijn, dat de mensch beschermd is tegen het verval tot armoede, dewijl de handen gezamenlijk arbeiden om hem op te beuren of liever recht te houden.
Hoe het zij, als de spoorwegen en de electriciteit zich ook in dat land zullen uitbreiden, moeten die aloude zeden allengs wel verloren gaan; doch alles toont aan, dat dezer spoor niet zoo licht zal worden uitgewischt.
Wat dus in den Zigeuner opmerkelijk is, namelijk het leven in familie-groepen, moet als eene eigenaardigheid van zijnen landaard beschouwd worden. De zwervende Zigeuner gehoorzaamt aan een bepaald opperhoofd, en wat er door de bende ingezameld of gewonnen wordt, is de eigendom van allen.
Wij hebben in onzen voorgaanden jaargang, en wel in nummer 24 (1873-74) eenige bijzonderheden over dat zwervend volkje, op het einde der voorgaande eeuw, meêgedeeld.