ontwerpen onder ander dat op de drukpers, hetwelk later tot model diende voor de juli-ordonnanciën. Met Mgr. Frayssinous, maakte Guizot deel van het comité van censuur.
Bij Napoleon's terugkeer van het eiland Elba, verliet hij het ministerie reeds den 20 maart, en zij die beweeren dat hij bleef, het register van toetreding tot het keizerrijk met ja teekende en later niettemin van zijne functiën werd ontzet, verwarren zijnen naam met dien van zijnen broeder J. Jacques Guizot. De hoogleeraar vergezelde den koning naar Gent.
Met de Bourbons keerde Guizot in Frankrijk terug, en werd sekretaris-generaal in het departement van justicie, tijdens het kabinet Barbé-Marbois. Dit ministerie verwijderde zich echter in 1816, ter gelegenheid van de gekende ‘massacres du Midi.’ De sekretaris-generaal trad met het kabinet af, werd ‘maître de requêtes’ in buitengewone en welhaast in gewone dienst, Staatsraad en eindelijk algemeen direkteur van het departementaal en gemeentelijk bestuur.
Het was Guizot, die, door zijn schrift Du Gouvernement représentatif, als het ware het manifest van zijne partij opstelde (1816). Van dan af vormde zich de partij, die men in Frankrijk ‘de doktrinaire’ noemde, waarvan Royer-Collard de verpersoonlijking was, en die wij later, echter met aanzienlijke wijziging, in België zagen overplanten.
Na den moord, op den hertog van Berry gepleegd, verliet Guizot eene tweede maal het kabinet (Decazes), en werd weêr leeraar en schrijver. Van dien tijd dagteekenen zijne schriften Des conspirations et de la justice (1821) en Des moyens de gouvernement (1821). Van alle functiën, die hij bekleed had, behield Guizot enkel zijn leeraarstoel, die ook in 1825 werd opgeheven.
De gedwongen vrije oogenblikken, die Guizot alsdan erlangde, deden ook een aantal staatkundige en historische schriften ontstaan, zoo als onder ander Histoire du gouvernement représentatif (1821-1822); De la peine de mort en matière politique (1822); Histoire de la révolution d'Angleterre (1827); eene herziene uitgaaf van Shakespeare's werken, enz. en stichtte de Revue française.
Toen in 1827 Mevr. Guizot gestorven was, trouwde de schrijver in 1828 Mej. Dillon, die hem door zijne eerste vrouw als aangewezen werd. Deze tweede vrouw stierf in 1833.
In 1828 gaf het ministerie Martignac hem zijn leeraarstoel in de Sorbonne en zijne functie van Staatsraad terug. Verscheidene werken dagteekenen van dat tijdvak, zoo als zijn Cours de l'histoire moderne (1828-1830); zijne Histoire générale de la civilisation en Europe (1845). Lid der Kamer geworden, bevocht hij het ministerie Polignac, en stemde het adres der 221. Na de omwenteling van 1830, en na kort op deze, eene ijverige rol in verschillende ministeriën vervuld te hebben, stichtte hij met de Broglie en Thiers het ministerie van 11 october 1832, dat vier jaar stand hield en in hetwelk hij als minister van openbaar onderwijs optrad.
In 1836, den 22 februari, viel dit kabinet; doch reeds den 6 october nam Guizot andermaal, uit de handen van Molé, de portefeuille van openbaar onderwijs aan. Toen echter die van binnenlandsche zaken vacant kwam, werd zij èn door Guizot, èn door Thiers beaamd, en toen de laatste den triomf behaalde en Guizot's denkwijze, in den persoon van de Broglie, werd ter zijde geschoven, trad hij als opposant op. Van dat oogenblik dagteekent de aanvang der worsteling met Thiers, die in dezen strijd getoond heeft wat hij later wezen zou.
Toen Thiers in 1840 een ministerie vormde, behield hij echter Guizot, als gezant te Londen. De oplossing der Oostersche quaestie, die nadeelig voor Frankrijk was, deed hem terug roepen. Men beschuldigde Guizot, zich, in dit geval, te hebben laten misleiden. Terug gekeerd te Parijs, nam hij echter eene portefeuille, en wel die van buitenlandsche zaken, aan, onder presidentschap van maarschalk Soult.
Gedurende het lange tijdvak dat Guizot nu minister was, heeft de republikeinsche partij, in de hand gewerkt door den eeuwigen woelgeest Thiers, hem een ongenadigen oorlog aangedaan en zijne daden gedurig in een valsch daglicht trachten te stellen. Met een schitterend talent worstelde Guizot tegen de immer grooter wordende oppositie, tegenover welke hij dikwijls eene slechts twijfelachtige meerderheid te stellen had.
1848, het jaartal der omwenteling in Frankrijk, brak aan. De beraadslaging over het antwoord op de troonrede, in welke het kabinet Guizot ‘de blinde en vijandelijke driften’ der oppositie aanklaagde, deed een wezenlijken storm ontstaan. De oppositie had juist niet beter gevraagd, dan een middel te vinden om straatlawijd te maken. Men besloot een banket in het 12e arrondissement te geven; het ministerie weigerde daartoe het oorlof.
Den 23 februari trad Guizot af; doch, het was te laat, ofschoon het vroeger ook te laat zou ziju geweest! Den 24 februari berstte de lang beraamde oproer los. Guizot ging, even als Louis-Philippe en de koninklijke familie, naar Engeland, bleef er eenigen tijd, zag van daar de bloedige stuiptrekkingen der republiek van 1848 en toen hij in Frankkrijk terugkeerde, ijverde hij om de twee takken der Bourbons met elkander te verzoenen en alzoo andermaal tot een vast gouvernement in Frankrijk te geraken.
In zijne litterarische oogenblikken geesselde Guizot ongenadig de republiek, onder ander in Nos mécomptes et nos espérances en in Cromwell sera-t-il Roi? Belangrijk is het hier aan te halen, dat het Guizot was, die, als directeur der Akademie, den 24 februari 1861, geroepen was te antwoorden op de redevoering van den recipiendaris, pater Lacordaire. Hij, protestant, werd alsdan door den katholieken redenaar gehuldigd om zijnen geest van gematigdheid en verdraagzaamheid.
Een ander feit is voor ons hoogst merkwaardig. Den 21 april presideerde Guizot, in den protestantschen tempel, de jaarlijksche vergadering zijner geloofsgenooten, en daar, even als in zijne schriften, verklaarde hij zich openlijk voor het behoud van het tijdelijk gezag des Pauses - een grondbegin, dat ook door Thiers, ten minste in woorden, werd aangekleefd.
Guizot was een vreedzaam man, doch soms was de maat vol en stroomde zijne verontwaardiging over de randen. Met eene brandende taal brandmerkte hij alsdan de omwenteling, de republikeinsche partij, ‘de slechte staart onzer revolutie, het walgelijk dier, dat op onze openbare plaatsen zijn aangezicht voortsleept en er de vuiligheid zijner ziel ten toon spreidt.’ Hij had nobele en gematigde gebaarden, keurigheid in den stijl, helderheid in zijne voorstelling en gevolgtrekking, en zijn wij het niet altijd eens met zijne denkbeelden, dan toch brengen wij hulde aan zijne nagedachtenis.
Hebben wij al de werken van den schrijver aangestipt? Gewis niet. Wij stippen nog aan Washington (1841); Guillaume le Conquérant; Edouard III et les bourgeois de Calais (1855); Mémoires pour servir à l'histoire de mon temps (1858-1868); l'Eglise et la société chrétienne (1864); La France et la Prusse responsable devant l'Europe (1868) enz. enz.
De broeder van Guizot, waarvan hooger spraak was, vertaalde een paar werken uit het engelsch en het duitsch.