of liever misgunt hem het genoegen dat overschot nog te bewonderen.
Bij een helderen zomerdag, een blauwen hemel, een prachtige zonneschijn, was de Vesdre-vallei inderdaad een tooveroord, een paradijs. Hier dwaalt men in eene wildernis, ginder toeft men in een rijk beschaduwd dorp; nu komt men voorbij een oud ridderlijk kasteel, dan kijkt u, ginds uit het geboomte, eene nieuwe villa achterna; hier ligt een landelijk huis, ginds eene wit gekalkte hut, ofwel, bij het omdraaien van eenen heuvel en onder het loof van olmen en linden, ziet ge, zoo als een dichter zegt - dat groote zwarte rad met spattende peerlen en diamanten omstrooid, hetwelk men in prozataal het ‘molenrad’ noemt.
Zoo als wij hooger zegden, heeft de spoorweg veel van al dat schoons omgeworpen; doch wij leven niet van poëzie, en wat wij hooger een monster noemden, bracht veel voorspoed en welvaart aan gansch de streek, en wordt door velen als eene wezenlijke weldadigheid gezegend.
Niet alleen is er veel schoons in die streek vernield, maar ook de rust dezer tooverachtige vallei is, op zekere oogenblikken van den dag, verdwenen, aangezien de suisende en schuifelende stoom zich alsdan hooren laat.
Niettegenstaande al die veranderingen, blijft de vallei der Vesdre eene schilderachtige streek, en onze teekening is slechts een enkel klein hoekske van de duizende punten, die zouden waardig zijn door de teekenstift of het penseel vereeuwigd te worden.
De kunstenaar heeft een herfstmorgen gekozen; de boomen hebben hunne bruine blaêren reeds afgeschud en alleen de mast heeft zijne groene waaiers behouden, op welke hij de sneeuw zal opvangen en ze glimlachend afschudden, als wilde hij aan den norschen winter zeggen: ‘Wat gij ook doen moogt, ik toch blijf altijd groen!’
De hemel is aschgrauw, en breekt soms een zonnestraal door de wolken, door den nevel die op de rivier hangt, dan zal zij tintelen op die witte najaarsdraden, ‘door onnaspeurbre kunst gesponnen,’ zegt Beets in zijn Najaarsmijmering.
De weg verlaat geen oogenblik de rivier; zij houden vriendschappelijk aan elkander en wordt op den waterweg den lof van den landweg uitgeroepen, dan gewis vergeet de wandelaar op den landweg nooit, soms stil te staan en den lof te maken van den waterweg.