Morgen. (Een Volkslied.)
't Woordje ‘morgen’ geeft den strijder,
Bij het wank'len, moed in 't hart;
't Is een hoopstraal voor den lijder,
't Is een balsem voor de smart.
Morgen is een heldre sterre
Blinkend in den donkren nacht;
Morgen, altijd even verre,
Altijd even graag verwacht!
Morgen, zegt de kleine jongen,
Met een lachje lief om zien,
Wijl hij, met een koppel sprongen,
Vroolijk wipt op vaders kniên;
Morgen, daar ik reeds kan lezen
In mijn eerste prentenboek,
Morgen zal ik iemand wezen,
Morgen zit ik in de broek!
Morgen, ach, wat zou ik geven
Zoo het nu reeds morgen waar!
Zucht een paar van driemaal zeven,
Zij tot hem en hij tot haar:
Morgen, wijl ons hartjes branden
Van den reinsten liefdegloed,
Morgen sluiten wij de banden....
Morgen leven wij voor goed!
Morgen brengt mij nieuwe schatten,
Zegt een oude vrek die erft;
Maar een hoestbui komt hem vatten,
En hij stamelt, eer hij sterft,
Wijl hij zijn verstijfde blikken
Op zijn kas gevestigd houdt,
Morgen - tusschen zijne nikken -
Morgen was zij vol met goud!
Als een kiezing op 't tapijt is,
Vlaming, zegt de kandidaat,
Vlaanderen, dat zijn rechten kwijt is,
Blijft niet langer in dien staat;
Laat u door 't gevlei der Walen
Niet verleiden, op en vecht!
Morgen, als wij zegepralen,
Morgen krijgt de Vlaming recht!
Oorlog, ijslijkste aller plagen,
Wijl gij, in uw woeste vaart,
't Al komt plettren en verslagen
En geen menschenleven spaart,
Roept de zanger, vol verlangen
Hijgend naar de wellustbron,
Morgen zing ik vreugdezangen,
Morgen rijst de vredezon!
|
|