(lucht-spoorwegen), ten getalle van 2000, zijn gedurig in beweging. De gevulde of ledige emmers rijzen of dalen in één minuut. De aarde, welke moet doorzocht worden, uitgeschud zijnde, dalen de emmers, als het ware koortsachtig, weêr in de diepte.
Sedert eenige maanden is er een spoorweg aangelegd, die tot op 65 voet onder den grond afdaalt, om wagens vol erts of aarde op te halen.
In de diepte bewegen zich ongeveer 12000 menschen, omringd door de snerpende, hotsende en botsende beweging der werktuigen en wagens. De koorts is er, denkt men, nog heviger en brandender dan in het goudland. Welk is de diepte der mijn? Men weet het niet. Op 120 voet diepte doet men nog altijd een min of meer ruimen oogst van diamanten op.
Een deel der claims werd verlaten, niet alleen omdat deze niet voldoende opbrachten, maar ook ten gevolge der instortingen. De blauwe diepte, welke, op 80 of 90 voet de groene opvolgt, bevat nog edelgesteenten, wel is waar niet in zoo groot getal als de hoogere gedeelten, maar schooner en zuiverder, zoodat de waarde de hoeveelheid vergoedt.
Het gevolg van dit alles, denkt de ooggetuige, zal een terugkeer zijn tot de vroegere prijzen, die in den aanvang van 1872 veel gedaald waren ten gevolge van den overvloed in de voortbrengst.
Onze lezers zullen waarschijnlijk wel een nader woord over de diamantmijnen willen vernemen, en om zulks te leveren richten wij ons tot die van Brazilië, waar de totale opbrengst in 1850 op 10 millioen karaat, dat is de waarde van zoo wat 500 milloen francs, geschat werd.
‘De rotsgesteenten in de diamantdistricten,’ zegt Pole, een engelsche schrijver, ‘zijn van denzelfden aard als die in de goudstreken. De bedding, waarin de diamanten liggen, bestaat uit eene delfstof, die ‘itacolumiet’ genoemd wordt, naar den berg Itacoluni in Brazilië, waar men haar het eerste waarnam.
‘'t ls een vuursteenachtig konglomeraat, door ijzerdeelen bijeen gehouden, en naar het schijnt door de werking van het vuur samen verbonden. Men heeft in Brazilië soms diamanten gevonden, door de aderen van die stof te voegen en te bewerken; doch dit is lastig en kostbaar, en in den regel doorzoekt men dus de aanslibbingen der rivieren, waarin de diamanten door de werking van het water met de verweerde schilfers van bergen en rotsen zijn neêr geworpen.
Te gelijk met de diamanten vindt men eenige andere edelgesteenten en goudstof, doch de eerstgenoemde zijn altijd het hoofddoel van het onderzoek. De kleur en kristallisatie der steenen, die in een zelfde district gevonden werden, zijn doorgaans aan elkander gelijk; maar zij verschillen aanmerkelijk in omvang, en groote en kleine liggen dooreen.
De meeste steenen zijn klein. Men zegt dat slechts 1 van de 10,000, na geslepen te zijn, meer dan tien karaat weegt; vandaar de buitensporig hooge prijs.
Het zoeken der diamanten geschiedt op eene zeer eenvoudige wijze. Eene rivier wordt afgeleid, waarna men de leeggeloopen bedding zooveel mogelijk droog pompt. Het zand en de slib worden dan opgegraven en in troggen, waardoor men water laat stroomen, uitgewasschen. De aarddeelen verdwijnen het eerst en het overblijvende zand wordt zorgvuldig doorzocht. De diamanten, die zich daarin mochten bevinden, worden spoedig herkend door degenen, die ervaren zijn in het vak.’
Het werk duurt van April tot October. De hand is het eenige goed bevonden werktuig om den arbeid te voltrekken. In den ruwen stand heeft de diamant geen glans; men vergelijkt den steen het beste aan een stukje arabische gom. Ruw wordt de diamant naar Europa gevoerd, waar hij of te Londen, of te Amsterdam, of te Antwerpen geslepen wordt.
De diamant is niet kleurloos; daar zijn gele, groene, blauwe, bruine, zwarte, paarsche, oranjekleurige. De vlekkelooze worden diamanten van ‘eerste water’ genoemd; vervolgens komt het ‘tweede’ en het ‘derde’ water.
Onder de beroemde steenen telt men in de eerste plaats de Braganza, die, in ruwen staat, 1680 karaat weegt; men beweert echter dat deze steen geen diamant, maar een witte topaas is en de terughouding van het portugeesch gouvernement om hem te laten onderzoeken, heeft dit denkbeeld sterk bevestigd.
Verder noemt men den eersten steen van den radja van Mattan, op het eiland Borneo, die 367 karaat weegt; de ‘Pitt’ of ‘Regent’, die ruw 410 karaat en geslepen 137 karaat zwaar was. De steen maakt deel van de kroonjuweelen in Frankrijk. De Sancy-diamant, 53 en een half karaat zwaar, is de eigendom der russische kroon, en de Koh-i-noor, of berg van licht, ofschoon deze laatste slechts 10 en een kwart karaat weegt, is een der prachtigste juweelen der kroon van Engeland.
O - O.