Uit het leven van een door en door geleerd man.
Door August Snieders.
(Vervolg.)
Huib Burtel had jaren lang eerlijk gewerkt en gespaard, en eindelijk een burgerlijk fortuintje bijeen gescharreld en was in hetzelfde stadje, dat zijn jongste broeder had uitgekozen, komen wonen, deels wel om zoo wat in de schaduw van der. door en door knappen man te staan, die op ‘aï zoo na!’ belast geworden was met - zoo als Griet zegde - 's konings portefeuille overal te moeten achterna dragen, 't geen al iets bijzonder voornaam zijn moest.
perseus (naar blanc.)
De gewezen grutter woonde aan het uiteinde van het stadje, in een klein, net huisje, met groen geverfde deur en ramen, een grijs bepleisterd puntgeveltje, fijn geplooide gordijntjes voor de twee vensters en ook - 't was eene kleine navolging - met een enkelen azalea, een bloeienden cactus of een paar fuchsia's op de vensterbank.
Achter het huis had de grutter-rentenier, even als zijn door en door knappe broer, ook een hofke met eenige bloemperkjes, een prieel van kamperfoelie, witte tafel en drie witte stoelen en wat betreft de hofbeelden, deze waren vertegenwoordigdoor de gekende, ruw gekleurde matroosjes, dronken eierboeren en gapende vischvrouwen, die in het midden der perkjes stonden.
Huib was overigens een ronde kerel, die zich zeer gaarne den tijd herinnerde, toen hij de witte schort droeg en den molen draaien deed; maar op het punt van zijnen ‘advokaat’ gekomen - hij zegde nooit Jan-Herman - was hij onhandelbaar. In de vergelijking met dezen, mocht men hem zelfs voor een domkop houden, 't geen hij anders niet verkroppen zou.
Er was voor den man iets betooverends in te kunnen zeggen: ‘mijn broêr de advokaat,’ of wel ‘mijn broêr, het oud-lid der Kamer, Mr. Burtel, ge weet wel!’ en als er dan op volgde: ‘he! is dat uw broêr,’ op eenen toon, die een dozijn uitroepingsteekens ïou vereischen om hem in alle waarheid weêr te geven - o, dan was de grutter rijk en gelukkig! Nu, dat was zijn zwak en wie zou datzelfde zwak niet gehad hebben, als men zich de broêr kon heeten van dien door en door knappen man?
Er was iets dat Huib Burtel echter nooit begrepen had, maar hij wachtte zich wel dit denkbeeld luidop uit te drukken, namelijk: hoe zijn broêr er toch in gelukt was zoo'n pyramidale ‘reputaatsie’ van geleerd man te krijgen, zonder schier ooit iets te zeggen. Dat recept had hij ook wel eens willen aanwenden, maar het hielp niet: Huib bleef altijd, zwijgend of sprekend, onder opzicht van verstand, een man zonder krediet.
Bij broêr Huib was Mr. Burtel doorgaans nog al gespraakzaam. Ja, daar poseert hij niet, zou ik zeggen, als ik niet vreesde gesteenigd te worden.
Onder het drinken van een vingerhoedje thee, met een schaduwtje suiker en een wolkje melk, geeft hij wel eens vrijen teugel aan zijne geleerdheid, aan zijne door en door knapheid - ten minste als Hein, de eenige zoon van den gewezen grutter, Hein, zijn achtbare neef, niet aanwezig is; maar dien snoeshaan verdraagt hij niet; die wijsneus, pas aan de knieën der baker ontsprongen, is hem een doorn in den voet, of liever in de tong.
Nu spreekt hij met Griet, niet alleen over de thee en zijne behandeling in China, de suiker en dezes bestanddeelen, de room en dezes versterkende hoedanigheden, maar ook over monotheleten en monotheïsten en juist omdat Griet en de gewezen grutter er geen iota van verstaan, roept deze al harder dan gene: ‘Ja, ge zijt toch een door en door knap man! Ge kent alles en ge spreekt over alles! Neen, waarachtig, gij hebt uwe “reputaatsie” van door en door knap man niet gestolen!’ woorden die Mr. Burtel zacht deden glimlachen.