het niet eens over zijn hart kunnen krijgen - indien ten minste een gouvernement een hart heeft, hetgeen nog moet bewezen worden - om iemand van die verdiensten, eene behoorlijke plaats in het onderwijs te geven. Maar ook de Koninck is juist geen tapijtverslijter in de ministeriëele voorkamers, en hij heeft daarenboven de stoutheid niet van den franschen dichter, die op den dorpel van een salon een getitelden ontmoette, en voor dezen achteruit ging om hem door te laten. Toen echter de huisheer tot den getitelde fluisterde: ‘ga door, mijnheer de hertog, het is maar een poëet,’ antwoordde de dichter stout: ‘puisque les qualités sont connues, je prends rang,’ en hij ging de eerste door. Voorwaar, men komt dagelijks wel hertogen, maar niet dagelijks dichters tegen. Doch de Koninck, zeg ik, heeft niets van die stoutheid en als het vaderlijk gouvernement hem niet uit zijn ondermeesterschap, op zijn dorpke wegtrekt, zal hij daar nog onuitroeibaar wortel schieten. Zal voor de eerste maal het vaderlijk gouvernement eens eene goede daad doen, eens recht geven aan wien recht toekomt, zonder dat het maanden lang op de hielen moet worden getrapt? Helaas, er zijn zoo vele getitelden en de Koninck is... maar een dichter.
Een ander dichter is opgetreden, met een tamelijk lijvigen bundel Morgenschemer: het is Dr. Eugeen van Oye. Heeft ten minste deze deze den eigenlijken volkstoon gegrepen? Evenmin. Van Oye is ook dichter, doch hij is een van die, welke meestal slechts afgebroken tonen, dus geene volledige zangen laten hooren. Er ligt echter in de meeste trillingen zijner harp, eene fijne melodie besloten, die men raadt, meestal gevoelt; doch die niet lang genoeg aanhoudt om een wezenlijk diepen indruk te weeg te brengen. Eenige zangen zijn daarvan uitgezonderd, zoo als bij den dood van David, Vlaanderens Maagd, het Gebed, het Leven en anderen. In deze grijpt de dichter dan ook flink dooren erlangt bij den lezer het voorgestelde doel. Dr. Van Oye heeft de rij der goede vlaamsche dichters vermeerdert, even als Lodewijk de Koninck. Als men nu den volkstoon eens wilde aanslaan, die Van Ryswyck, Ledeganck, Longfellow, Tollens, Tennyson, Van Meurs en anderen zoo gelukkig gevonden hebben; indien men eens tot het berijmd verhaal, tot de overlevering, tot het volksleven van vandaag en vroeger wilde terug keeren; indien men ons niet eeuwig wilde doen bukken en bedroefd zijn als treurwilgen, die er niets van meenen; maar ons ook op tijd eens hartelijk doen lachen - zou dan de poëzie weer geen ruimen aftrek vinden bij ons volk?
De beeldenmanie, dat is, de drift om mannen, 't zij groote of kleine, in brons te gieten, is nog altijd eene besmettelijkheid in België, ofschoon de zucht in den laatsten tijd eenigszins gematigd is. Nu toch zal Sylvain vande Weyer, gewezen gezant van België te Londen, ook zijn beeld hebben. Leuven, waar Vande Weyer geboren is, wil en zal den man in het brons gieten. Ik wil de verdiensten van dien diplomaat niet verkleinen, doch of hij nu juist zoo'n overgroot man is om, voor zoo veel anderen, gebronsd te worden, ziedaar eene vraag, welke eerst en vooral diende te worden opgelost. De zoon van den leuvenschen policie-kommissaris heeft zeker in zijn leven reeds genoegzame belooning ontvangen, om nog wat te kunnen wachten. Eene der groote aanbevelingen tot de oprichting van een beeld ter zijner nagedachtenis, is, bij velen, dat Vande Weyer het geloof zijner vaderen verliet en protestant werd, welke godsdienst zijne millioenenrijke vrouw beleed en verder, omdat hij in zijn leven eenige vrijdenkersbladen van België subsidieerde. Dat echter zal nu ook wel eene reden zijn, dat velen niet voor dat beeld zullen inschrijven, even als het juist voor anderen geen goede aanbeveling zijn zal, dat die groote en geroemde vaderlander, zich ten slotte Engelschman liet naturaliseeren. De gewezen gezant schudde inderdaad het dierbare belgische zand van zijn schoenzolen, doch behield zorgvuldig de belgische goudstukken. Het comiteit, voor de oprichting van het beeld ingesteld, vraagt dat de gelden voor 1 october reeds zouden ingeschreven en ingezameld zijn. Zou de inzameling ter eere van den afvallige, den verloochenaar van zijne godsdienst en zijnen landaard, beter en vlotter van de hand gaan dan die voor Breydel en de Coninck te Brugge?.... Wie weet! Indien men onze hedendaagsche faiseurs eens kon overtuigen, dat Breydel een vrijmetselaar en de Coninck een vrijdenker was geweest?....
Sedert eenige maanden bezit Antwerpen zijn Katholieke Kring, waarvan de voornaamste familiën der Scheldestad deel maken. Behalve het lokaal tot dagelijksch verkeer, heeft zich in dat midden, eene vlaamsche en eene fransche afdeeling voor het geven van voordrachten ingericht. Een overgroot getal vlaamsche jongelingen uit den deftigsten stand, heeft zich als lid laten inschrijven. De voorzitter van die spes patrioe is de hoofdredacteur der Illustratie, de gekende schrijver August Snieders. De wakkere leeraar de Beucker, een der populairste mannen der vlaamsche beweging, staat hem bij. De voorzitter der fransche afdeeling is de verdienstelijke fransche schrijver Victor Henry, hoofdredakteur van het Journal d'Anvers. Het doel is vooral de beoefening van ‘het gesproken woord.’
‘Spreken, kunnen spreken, zegde de eerstgenoemde voorzitter bij de installatie, is in onze dagen eene groote macht. Het boek verliest bij de massa veel van zijne waarde; het is voor haar te langdurig, te ingewikkeld, zelfs onverstaanbaar. In onzen koortsachtigen tijd eischt men iets korter, iets bondiger. Eeeds heeft de journalistiek zich in dien zin moeten wijzigen; doch de meest indringende, de snelst werkende beweging zal men erlangen door het woord. Daarbij, wij leven in den tijd der sprekers - der babbelaars, had hij wel mogen zeggen. - Ik zeg niet, dat er niet te veel gesproken wordt: wel integendeel. Doch des te sterker gillen wij zijn, wij, die op de tribune zullen treden met de heilige overtuiging in de ziel, indien wij ons ernstig op die zending willen voorbereiden en immer het gouden spreekwoord gedachtig zijn: “verzint eer gij begint.”’
Het Nederlandsche congres heeft zoo lang verdwaald rondgezeild, dat het op de Leidsche zandbank is vast gesukkeld en in zinkenden staat verkeert. De bemanning laat den moed zakken en pompt zelfs niet meer, hoe luid ook een paar aan den wal staande stuurliê, moed en volharding toeroepen. De heer Van Hal heeft in het Vaderland van den Haag voorgesteld, het verhakkelde vaartuig naar Maastricht te sleepen en het daar te laten optimmeren. Een voortreffelijk denkbeeld! Als onze katholieke vrienden aldaar het schip weêr hebben vlot gebracht, genageld en gekoperd, zullen de liberalen, die de katholieken te Antwerpen stelselmatig buiten sloten, andermaal aan boord komen en zeggen: ‘wij zullen nu hier weêr kapitein en stuurman spelen, en gijlieden zult voor ballast dienen en pompen als er gevaar is.’ Maastricht zal echter die engelachtige goedheid niet hebben, en van daar dat het, door den worm der partijschap doorstoken, vaartuig te Leiden zal blijven liggen, overigens niet erg meer betreurd door de gezagvoerders, omdat sinds eenige jaren de lading enkel bestond uit.... oud papier, en er geen roode en gestreepte ridderlintjes meer in gevonden werden.
Zullen wij echter, gelijk de schilder Marten Heemskerk, eischen, dat jaarlijks de vlaamsche jongelingschap op het graf van het congres danse, gelijk hij eischte dat men op zijn graf doen zou? Neen, het congres, ware het binnen de palen gebleven, hadde het den geest behouden, dien het in den aanvang bezielde, het zou gewis veel goeds hebben voortgebracht. Het is toch aan het congres te danken, dat er eene toenadering tusschen de twee afgescheiden broeders, tusschen Noord en Zuid, tot stand kwam. De verbroedering tusschen de letterkundigen drong spoedig in het volk, en zij was reeds levendig, toen de souve-reinen en gouvernementen nog mokten en pruilden. Wij leerden elkander op de congressen kennen, we leerden elkander waardeeren - we aten en dronken lekker onder het slaan van schoone toasten; we waren andermaal jong, vroolijk, opgewonden, hartelijk. Neen, neen, die congressen hadden veel goeds in zich, zoo lang de partijdrift niet kwam binnen geslopen, om voordeel uit die vriendschappelijkheid te trekken en den feestbeker te vergiftigen. Tot later!