Wonderen in de natuur.
In de Zoutmijn.
Een der schoonste natuurwonderen, in den geheimzinnigen schoot der bergen besloten, is zeker wel de zoutmijn van Wieliczka, op 16 kilometers afstand van Krakau gelegen.
Al diegenen, welke die mijn bezocht hebben, vergeten nimmer den indruk, die het aanschouwen van dat tevens goddelijk en menschelijk wonder, op hun gemoed heeft te weeg gebracht.
Al de tooververtellingen blijven inderdaad beneden de pracht, welke eene glinsterende en helder verlichte zoutmijn oplevert.
Eens in de diepte afgedaald, komt men eensklaps in eene menigte van gangen, vlakten, zalen, kapellen; ziet men niet zelden kunstig in het zout gebeitelde versierselen van allen aard.
Bij den lichtglans flikkert en schittert het zout op de wonderbaarste wijze, en brengt niet zelden de onbegrijpelijkste lichteffecten te weeg.
In de zoutmijn van Wieliczka verblijven een aantal familiën, waarvan vele leden daar, onder den grond, geboren zijn, waarvan andere zelfs nooit het daglicht, de gloeiende zon, de bloemrijke aarde zien.
Onbegrijpelijk, zal men zeggen, en inderdaad onbegrijpelijk is het wel. De meesten zullen echter zoowel op als onder den grond leven.
Niet minder dan vijftien honderd werklieden worden voortdurend in de mijn gebezigd, uit welke men sedert meer dan zes honderd jaar zout ophaalt.
De mijn van Wieliczka is als eene stad met straten, door welke zware wagens, met zout geladen, rijden, om hunne vracht aan den ingang in bakken te lossen, die op hunne beurt met werktuigen naar boven worden gebracht.
De paarden, die beneden in de mijnen gebezigd worden, sterven ook daar: dat is overigens, zoo als wij gezien hebben, ook het lot van sommige der mijnwerkers.
In de mijn vindt men de St. Antonius-kerk, in gothischen stijl en in de zoutwanden uitgekapt. Niets ontbreekt er in dien tempel, noch altaren, noch beelden, noch kolommen, noch versierselen van allen aard.
Op den feestdag van dien heilige wordt in de zoutkapel de Mis gecelebreerd, en men kan zich geen denkbeeld vormen van de pracht, wanneer het licht tegen de muren en op de kristallisatiën, onder en boven, rechts en links, flikkert.
Wie de zoutmijn bezoekt, zal gewis bij het groote beeld, in zout gekapt, vertoeven, dat door de mijnwerkers als de vrouw van Loth wordt beschouwd.
Hoe zij hunne veronderstelling met de mogelijkheid overeen brengen, weten wij niet; doch die goede menschen houden vol dat het wel degelijk hetzelfde beeld is als dat, waarvan de H. Schrift spreekt.
Het beeld is in alle gevallen een voortreffelijke barometer; naar gelang hetzelve droog of vochtig is, wordt men ook met de luchtgesteldheid boven op den grond bekend.
Het kon niet anders, of de wereldsche vermaken moesten zich die zalen van kristal toeëigenen, en onze gravuur stelt eene danspartij in een dezer uitgestrekte ledige vakken voor.
Heeft er een van die partijen plaats, dan stroomt eene ontelbare menigte, zelfs van uren in den omtrek, derwaarts en de vreemdeling, die eens iets dergelijks heeft bijgewoond, vindt de prachtigste zalen in de prachtigste paleizen der koningen voortaan dof, somber en naar.
De werking van het licht op die zoutmuren, vooral wanneer men bengaalsch vuur afsteekt, gaat alle beschrijving te boven: men moet, zegt een reiziger, dat alles zien om er zich een denkbeeld van te kunnen vormen.
Alexander von Humboldt leidt ons, in een zijner reisbeschrijvingen, wel juist niet binnen in de zoutmijn van Iletski (Rusland), maar hij deelt eenige merkwaardigheden over haar uiterlijk meê.
Niets doet de aanwezigheid dezer mijn kennen; de oppervlakte van den grond is met geelachtig zand overdekt, dat hier en daar in heuvelen oprijst.
Hoe groot zijn de zoutlagen? De boringen hebben bewezen, dat men het einde derzelve niet heeft gevonden.
Het alhier opgegraven zout is grofkorrelig; de korrels zijn over het algemeen van gelijke grootte, van 2 à 3 lijn doorsneê; somtijds, zegt de reiziger, zijn ze grooter; ja, men vindt er die de zwaarte hebben van 16 kilo's.
De grootere korrels heet men hartzout. Even als te Wieliczka worden er hier ook allerlei sieraden van gemaakt, zooals kruisen, welke aan kettingen om den hals worden gedragen, zoutvaten, bekers, enz.
Het steenzout is zuiver wit, soms met een groenen tint; blauwe en groene verscheidenheden, zooals te Hallstadt en te Wieliczka worden opgegraven, mist men hier.
Soms komen er holten in de klompen voor, zegt von Humboldt, welke eene vochtige stof en eenige lucht bevatten.
Hier en daar treft men gipsdeelen en bitumeus hout in het zout aan, hetwelk echter, dit eerste ter zij gelaten, zeer zuiver mag gezegd worden.
Tijdens de beroemde reiziger zich te Iletski bevond, maakte men eene ruimte of zaal; de wanden waren loodrecht; men deed de massa bij middel van wiggen splijten, waardoor de blokken een langwerpig vierkanten vorm erlangden.
De stukken, die niet regelmatig gespleten waren, werden in kleinere stukken gezaagd of gekapt.
Zoodra de massa uit de mijn komt, worden de stukken gesorteerd: eerstens, de regelmatige groote klompen, die zoo wat 1350 pond wegen, dan de onregelmatige van gelijke zwaarte; tot de derde soort rekent men de kleine brokken en tot de vierde het gruis, voortkomstig van het doorzagen.
De groote brokken worden, onder een houten afdak en onder de open lucht, opgestapeld; het gruis wordt in vaten gekuipt.
De reiziger rekent dat deze mijn destijds jaarlijks 11.200 000 kilo's zout opleverde, waarvan 50 à 60.000 kilo kosteloos aan de Kirgizen werd afgestaan.
De ontginning kostte, tijdens zijn bezoek, slechts 18 centiemen per 16 kilo's, voor de geringe sorteeringen; voor de eerste sorteermg beliepen de kosten 24 centiemen, welke som ook het gruis vereischte, aangezien het vaatwerk in den koopprijs berekend wordt.
Men werkte alleen tijdens de zomermaanden in de zoutmijnen; het eerste werk bestond in het sneeuwwater op te pompen; doch dit werk is later, door het aanleggen van riolen, aanmerkelijk verbeterd.
Overigens, sedert von Humboldt Iletski bezocht, heeft de wetenschap oneintlig veel voortgang gedaan en zal, even als in onze kolenmijnen, de ontginning der zoutmijnen daarmeê gelijken tred hebben gehouden.