De zoon van den Scald.
Legende uit de eerste dagen des Christendoms,
door Pater Servatius Dirks.
(Vervolg en slot.)
- Heer, zegde zij, zijt gij Christen?
- Ja, antwoordde Wibo met een diepen zucht.
Dan fluisterde Hermengarde hare gezellin eenige woorden toe; Oda verliet de kluis.
De kluizenares beschouwde, bij het waggelend en pinkend lichtje eener lamp en terwijl zij het verband legde, het bleeke en verwrongen gelaat des jongelings; het was alsof die trekken haar niet vreemd waren.
Meer dan dat, zij was diep bewogen, zonder hiervan echter de reden te beseffen.
Nauwelijks had Hermengarda het verband gelegd, of de deur werd geopend, en een man, in zwart kleedsel, zooals weleer Theodardus droeg, naderde den lijder; twee mannen, in een dergelijk gewaad gehuld, volgden eerstgezegde.
Wibo beefde. Was het de schim van den martelaar niet, die hem op zijn sterfbed kwam bezoeken, hem zijne misdaad verwijten en de straffe des Hemels nog door zijne tegenwoordigheid verzwaren?
Neen, het was de gewezen slotvoogd van Sarchinium, de heilige abt Trudo, die in de nabijheid eene kerk had doen bouwen, de laatste die Theodardus den Heere had toegewijd.
De twee mannen, die hem vergezelden, waren twee kloosterlingen; deze droeg het Allerheiligste, de tweede de HH. Oliën.
De abt plaatste het Venerabel op een wit laken, gespreid over eene steenen tafel, het eenige meubel in het nederige verblijf.
Na den Heiland, onder het sneeuwwitte brood verborgen, te hebben aangeroepen, bukte Trudo zich over den stervende en herkende hem onmiddellijk; hij had hem immers eenige malen aan het bisschoppelijk hof van Trajectum gezien.
- Heer van Marsana, vroeg hij, welke ramp heeft u in den toestand gebracht, waarin gij u bevindt?
- Vader, antwoordde Wibo, in wanhoop zich de handen wringend; vader, gij ziet in mij een schurk, die uwe goedheid niet verdient. Ziet gij daar, daar op mijn wapenrok, die vlekken gestold bloed, welke de regen er niet heeft kunnen afspoelen? Dat is het bloed van den heiligen man, van Theodardus. Ik, ik ben de medeplichtige van zijnen moordenaar, de goddelooze Hunibald, wiens lijk, door den bliksem verminkt, ginds in het woud ligt. Vader, vader, de wrekende bliksem van den rechtvaardigen God heeft ons getroffen.
Bij die woorden bleef de abt een oogenblik sprakeloos staan; de twee vrouwen, geknield in den hoek der kluis, sidderden over al hare ledematen; de monniken maakten het kruisteeken en baden voor den stervenden zondaar.
Na een oogenblik stilzwijgen, hief Trudo oogen en handen ten hemel
- Groote God, riep hij uit, is het dan toch waar, dat de goddeloozen den herder van uw volk hebben gedood! Uw uitverkorene heeft dan de martelkroon ontvangen! Dank, dank, o, mijn God! Gij, die rechtvaardig zijt, die de gruwel niet ongestraft laat, Gij hebt uwe wraak reeds genomen; dat nu, o Heiland der menschen, uwe barmhartigheid tot uwer eer aangewend zij en de macht der hel beschame! Schuldig mensch, ging de abt voort, zich tot den stervende keerende, gij hebt u aan eene verschrikkelijke misdaad schuldig gemaakt; maar God, die zoo goed als rechtvaardig is, wil u niet onder eene eeuwige wraak verpletteren. Uwe handen zijn bezoedeld met het bloed van een priester Gods, van der armen weldoener; gij kunt die smet nog afwasschen in het bloed des Lams, in de tranen van berouw!
Wibo zweeg.
- Vader, zegde hij, terwijl hij eene pijnlijke poging deed om zich van zijne legersteê op te beuren; vader, zeg het mij: is mijne misd ad niet te groot om nog op vergiffenis te hopen?
- Zijt gij Christen, antwoordde de abt, gij die de eindelooze genade van mijnen God durft betwijfelen? Heeft Hij niet gezegd: Ik wil den dood des zondaars niet, maar dat hij zich bekeere en leve? Bad Hij zelfs zijnen Vader niet, op het oogenblik dat Hij den laatsten snik aan het kruishout geven zou.... en voor wie?... voor zijne beulen! Heb vertrouwen, zoon; een enkele traan van oprecht berouw, een enkele zucht tot den hemel gezonden, kan aan uwe ziel het lelieblanke der eerste onschuld weêrgeven, Op dit oogenblik zelfs bidt Theodardus voor u in den hemel.
Wibo weende nog altijd; hij sprak geen woord meer, doch hij wierp smeekende blikken op den priester, als om zijne hulp in te roepen.
Op een teeken des priesters verlieten de aanwezigen een oogenblik de kluis en de jongeling werd, door de biecht, met zijnen God verzoend.
Toen iedereen weêr binnen getreden was, en men den stervende de laatste Troostmiddelen der godsdienst zou toedienen, richtte Trudo zich andermaal tot Wibo en vroeg hem met eene ernstige en plechtige stem:
- Wibo, zoon van Warnaker, den Scald, gij wilt dus sterven in het geloof....
De abt kon niet eindigen; uit het diepst der kluis klonk plotseling een hartverscheurende kreet; Hermengarda wierp zich op het leger des gekwetsten.
- Wibo, mijn zoon! riep zij, de handen des jongelings met kussen overdekkende; mijn moederhart had het mij reeds gezegd.... Kind, mijn kind.... zie, ik ben uwe moeder!
Hermengarda was inderdaad de moeder van Wibo; zij was de weduwe van Warnaker. Tot het Christendom bekeerd door de predikatiën van een heilig priester, werd zij door haren echtgenoot, een verstokt heiden, weggejaagd.
Niet wetende waarheen hare schreden te wenden, vertoefde zij in het bosch van Sarchinium. Daar erlangde zij van heer Wicbold de toelating zich eene kleine kluis te bouwen, en zij leefde er jaren lang in het gebed en de boetvaardigheid.
Eenigen tijd geleden had zij de jonge Oda tot zich genomen, die, even als zij, zich voor de rest harer dagen aan de dienst van God had toegeheiligd.
Die onverwachte herkenning bracht den zieke een hevigen schok toe; hij was op het punt in bezwijming te vallen. Bij het zien van het gevaar, dat haar kind dreigde, wierp Hermengarda zich weenend aan Trudo's voeten.
- Man van God, riep zij met den smartelijken nadruk uit eener moeder, die haar kind ziet sterven; man van God, geef, geef mij mijnen zoon weêr! Gij, die door uwe gebeden de gezondheid van zooveel zieken hebt bekomen, o, ik smeek het u, geef mij mijnen zoon weêr! Veroordeel mij niet hem te beweenen, op het oogenblik dat ik hem terug vind!
De abt was op het punt door zijne ontroering meêgesleept te worden; doch zich vermannende, antwoordde hij zacht en streng tevens:
- Dienares van Christus, hebt gij niet alles verlaten voor de liefde van uwen goddelijken echtgenoot; hebt gij zelfs de genoegens der moe-