waarheid afgedwaald, niet meer wist waar eigenlijk zijn hoofd stond. Zekere weverszoon, Georges Fox, die de schapen hoedde, beweerde in zijne overwegingen, door den H. Geest bezield en, op zijn negentiende jaar, geroepen te zijn, het bedorven wereldje te hervormen.
Fox donderde tegen de ondeugden der eeuw, tegen de plechtigheden in de door koningin Elisabeth ingevoerde godsdienst en schaarde een aantal proselieten rondom zich.
De strenge zeden die hij preêkte en vooral de vervolgingen, die een dom en onverdraagzaam gouvernement hem aandeed, maakten Fox en zijnen aanhang betrekkelijk groot. Voor den rechter verschijnende en in plaats van zich te rechtvaardigen, begon hij de rechters voor te houden in welken verderfelijken kring zij omwandelden en trachtte hun wijs te maken, hoe noodig het was voor den ‘Heer te beven!’
Vandaar de naam van bevers.
Tijdens Cromwell waren de kwakers bijzonder machtig en deze volksmenner, die van een doorgetobden brasser, doch met staatkundig doel, een geestdrijver werd, zocht herhaalde malen de kwakers door vleierij, beloften en zelfs klinkende goudstukken te winnen - doch te vergeefs.
Toen William Penn, de zoon des admiraals van dien naam, kwaker werd en te Londen preêkte, na uit zijn ouderlijk huis gejaagd te zijn, verwekte zijne meêslepende welsprekendheid een aantal nieuwe aanhangers.
In 1658 vormde zich eene gemeenschap kwakers te Londen en vandaar gingen de vertakkingen in andere deelen der wereld uit: Friesland en ook andere deelen van Nederland, telden een overgroot getal kwakers. In 1660 vestigden zij zich in Amerika, waar Fox zelf tot in 1681 verbleef. In dit jaar keerde de stichter naar het moederland terug om er te sterven.
William Penn stak in 1682 naar Amerika over, waar zijn vader op den oever der rivier Delaware, van het engelsche bewind, uitgestrekte gronden in concessie had bekomen. Penn vestigde in die streek bepaaldelijk zijne kwakersgemeenschappen.
In Engeland was de kwaker voortdurend een voorwerp van vervolging, van spotternij en van schimp. Hier sleepte men hem naar het schavot, daar sloot men hem in een gekkenhuis op, elders werd hij door den protestant mishandeld; doch niets kon de geestdrijverij tegenhouden.
‘Wij willen den koning wel onderdanig zijn,’ zegden zij, ‘doch als God spreekt, moeten wij naar zijne stem luisteren.’
Volgens den kwaker spreekt God, door den H. Geest, tot ieder mensch, en mag deze zich niet aan ondermaansche dingen hechten. De kwaker weigert dan ook deel te nemen aan de militaire dienst; hij legt geen eed af en kent geen onderscheid van rang of stand in de samenleving.
Veroordeelt men hem, dan zwijgt hij, doch pleegt onmiddellijk wêer dezelfde feiten, welke hem voor de rechtbank brachten, indien deze feiten niet in strijd zijn met zijne denkwijze. Nooit en voor geen mensch ter wereld ontbloot de kwaker zich het hoofd; hij gaat eenvoudig en in stoffen van sombere kleuren gekleed; duldt bij de vrouwen geen pralerij, speelt nooit, leest geene romans, maakt geene muziek, vlucht den schouwburg en de feesten, is vijand van den oorlog, en drong in Amerika immer op de afschaffing der slavernij aan.
In hunnen omgang maken de kwakers niet de minste komplimenten; zij zijn over het algemeen eerlijk in wandel en handel, ofschoon op dit laatste, in meer dan een geval, reeds inbreuk gemaakt wordt, evenals in ons boos wereldje tamelijk dikwijls voorvalt. De kwaker is in zeden, gebruiken, gewoonten en kleeding, en in deze laatste vooral de kwakeres, reeds een aanzienlijk eindje van den oorspronkelijken eenvoud afgedwaald.
De kwaker houdt zijne godsdienstoefening in eene zaal zonder de minste versiering. Hij zit daar in afwachting dat de Geest zich gewaardigt op hem neêr te dalen. Gebeurt dit, dan bidt of preêkt hij en de vergadering luistert ingetogen naar den begeesterde.
Soms gebeurt het, dat gansch de vergadering begeesterd, door den Geest bezocht wordt en in die verheven oogenblikken gaat het er tamelijk wild, vreemd, wij zouden schier zeggen ‘gek’ toe en zou men denken zich in eene groote zaal van een onzer zinnelooshuizen te bevinden.
Wij roepen de aandacht in op de hierbij gaande gravuur en men zal ons alle verdere beschrijving genadig kwijt schelden.
Ieder lid dezer gemeenschap heeft het recht door prediking te leeraren. Velen reizen dan ook van gemeenschap tot gemeenschap, en vinden overal een broederlijk onthaal, vrije tafel en bed, 't geen voor den prediker tamelijk aanlokkelijk is.
Zeker is het, dat onder de kalmte, de waardigheid, de majesteit, waarop de kwakers gedurig aanleggen, veel veinzerij verborgen ligt, doch ook de waarheid dwingt ons te herhalen, men ontmoet kwakers die inderdaad voortreffelijke, recht brave menschen zijn en de grondstelsels hunner secte, met wezenlijke overtuiging, toepassen.