Karel I, door Gustaaf Wappers.
Eenige jaren geleden stonden wij, in de tentoonstelling van Antwerpen, herhaalde malen stil voor eene schilderij van Gustaaf Wappers, voorstellende Karel I, die naar het schavot gaat.
De kunstenaar had in de koninklijke figuur, nog die edele, die verhevene majesteit weten weêr te geven, welke den ongelukkigen engelschen koning kenmerkte; er zweefde over die schilderij nog het heilige vuur der kunst, en ieder van ons bracht hulde aan de meesterhand van Wappers.
Karel I werd den 29 november 1600 geboren en volgde zijnen vader Jacobus I, in 1625 op. Engeland verkeerde te dien tijde, onder godsdienstig oogpunt, in een allerellendigsten toestand. De haat van den onverdraagzamen protestant, jegens al wat slechts den schijn had van een katholiek grondbegin, was ten hoogsten trap gestegen.
De koning was integendeel den katholieken geest genegen en dit, gevoegd bij zijn huwelijk met Henriette van Frankrijk, ontnam hem de sympathie der onverdraagzame protestanten. Met zijn Parlement niet kunnende regeeren, ontbond hij die vergadering herhaalde malen en liet haar ten slotte gedurende twaalf jaren ter zijde.
De godsdienstige moeilijkheden met Schotland, welk land zoo rampzalig door de protestantsche secten verdeeld was, en dat de koning aan de anglicaansche kerktucht wilde onderwerpen, waren de reden dat de oorlog losberstte.
Zoowel de kerkelijke als de parlementaire moeilijkheden, berokkenden Karel I veel moeiten en maakten de demping van den opstand des te onmogelijker. De Schotten, aan hunne presbyteriaansche vormen gehecht, wilden van geene onderwerping hooren en te recht zegde Welwood ‘de anglicaansche liturgie zette de beide koninkrijken, van het eene einde tot het andere, in vlam.’
De Schotten vielen in Engeland en om aan dien inval te weêrstaan, moest de koning het sedert lang door hem verwaarloosde Parlement beroepen; doch dat Parlement, gekwetst, misnoegd, gekrenkt, was den koning vijandig en gunstig gestemd voor de oproerlingen.
Het werd dan ook andermaal ontbonden; maar nu ook, zonder hulpmiddelen, werd de koning, zich meer en meer in de grootste moeilijkheden verwarrende, gedwongen voor de rebellen achteruit te gaan, en voor het einde des jaars moest hij reeds, ondanks zijnen tegenzin, andermaal het Parlement beroepen, hetwelk in de maand november, onder de benaming van het ‘lang parlement,’ geopend werd.
Uit dat Parlement kwam de beschuldiging van hoogverraad tegen Thomas Wentworth, graaf Strafford, gunsteling des konings, voort en die dezen laatsten, als het ware, den weg naar het schavot baande.
Doch wij kunnen alle de wetenswaardige bijzonderheden, in dit woelige en dikwijls misdadige tijdvak, niet volgen; - het zij genoeg te zeggen, dat zoo wat alle machten de grenzen van haar gebied overschreden hadden, en men zich dus voortaan aan ieder geweld mocht verwachten.
Hoe het zij, de koning werd in 1645 verslagen, en denkende zich op edelmoedigheid te mogen beroepen, gaf hij zich aan zijnen vijand, aan de Schotten, over. Deze echter, door partijhaat verblind, verkochten voor een ellendige som geld, het slachtoffer aan de secte der independenten, dat is aan Cromwell en zijne handlangers.
Engeland, niet minder door partijhaat verblind, voegde eene bloedige daad bij zoovele andere, die dat volk op het geweten wegen; het veroordeelde den koning ter dood en denzelfden dag, den 30 januari 1694, richtte men, voor het paleis Whitehall, het schavot op.
Karel I zag den dood met kalmte in het oog. Hij sliep rustig vier uren en wakker wordende, deed hij tot zijn toilet overgaan; hij verlangde met zorg gekamd te worden en vroeg een hemd meer.
‘'t Is koud,’ zegde hij, ‘het jaargetij is guur; ik zou wellicht beven; mijne vijanden zouden nog wel zeggen, dat ik bang ben en dàt zou hen te veel genoegen geven.’
De bisschop van Canterbury, Juxon, kwam den koning in zijne laatste oogenblikken bijstaan en las, in het evangelie van Mattheus, het verhaal van het lijden O.H.
‘Hebt ge met oogmerk dit kapittel gekozen, Mylord?’ vroeg de koning.
‘Sire,’ was het antwoord, ‘het is 't Evangelie van den dag.’
Dat trof den koning.
Te 10 ure trad kolonel Hacker binnen en zegde met eene stille en bevende stem:
‘Sire, het oogenblik, om naar Whitehall te gaan, is gekomen. Uwe Majesteit zal ginds nog meer dan een uur kunnen rusten.’
‘Ik vertrek onmiddellijk,’ zegde de koning, ‘laat mij alleen.’
De kolonel ging heen; de koning nam den bisschop bij de hand en mompelde: ‘laat ons gaan.’
In het paleis gekomen, daar waar hij voor zijnen val gewoond had, waar hij gelukkige oogenblikken met vrouw en kinderen gesleten had (de koningin en de prins van Wallis waren naar Frankrijk overgesteken), ging de veroordeelde tusschen twee rijen soldaten door. Vele vrouwen en mannen waren daar, en 't is op dit oogenblik dat de schilder, door eene knielende vrouw, den koning eene roos laat aanbieden - hulde van liefde en verkleefdheid van het volk jegens den monarch.
Op het einde van de zaal der banketten, had men den vorigen dag eene opening in den muur geslagen, langs welke men gelijkvloers op het schavot treden zou. Dit laatste was met rouwfloers overspannen, eene huichelarij van wege de rechters, want zij jubelden inwendig om den dood.
Aan den blok stonden twee gemaskerden, beiden in matrozenkleêren: de beul bleef alzoo onbekend.
De koning wilde het woord tot het volk richten, doch de soldaten waren derwijze geplaatst, dat deze toespraak onmogelijk kon ge-