Voor ons is de schrik, die eene aardbeving den mensch inboezemt, iets vreemds; wij kunnen dezen zelfs in zijne algeheele uitgestrektheid niet beseffen.
Merken wij slechts een enkel punt aan, hetwelk dien schrik rechtvaardigt.
Van onze jeugd af hebben wij geleerd, dat de grond, waarop wij gaan en staan, iets vast, iets onwankelbaar is; dat wij geene vastheid hebben in de luchtruimte, op de zee, op het water; dat die voor ons slechts bestaat op den grond alleen.
Als nu plotseling, ten gevolge eener ongekende, geheimzinnige macht, die vaste grond begint te trillen, te schokken, te schudden, als het ware weigert onze voeten nog langer te dragen; als men niets meer heeft om zich vast te houden en overal het gevaar dreigt - dan toch zijn al de natuurwetten, waarop wij steunden, omgeworpen.
De schrik, de ontzetting is dus wel te begrijpen.
Deze vergroot nog door het denkbeeld, dat men het gevaar niet ontvluchten kan.
Het vuur kunt ge ontloopen; voor het water kunt ge u beveiligen op de hoogten; maar tegen het opheffen, inzakken, schudden en opensplijten van den grond, stelt men zich moeielijk buiten gevaar.
Er zijn zekere voorteekens van het nakend gevaar, ja; doch dit belet niet dat de schudding u plotseling overvalt en vluchten weinig baat, dewijl men niet weet tot hoeverre de aardbeving zich uitstrekt, waar zij haar brandpunt heeft; waar zij dus het hevigste losbersten zal.
Waarheen wil men wijken? De huizen vallen als kaartengebouwen ineen; buiten splijt en scheurt de grond; boomen worden ontworteld en slaan neêr; rivieren verdwijnen, ongekende diepten verschijnen: het gevaar is overal.
Niet zelden is de aardbeving vergezeld van onheilspellende natuurtooneelen, die haar nog schrikwekkender maken.
Ook is de mensch niet alleen met bangen schrik bevangen - hij, die anders het hoofd zoo hoog, zoo trotsch, zoo overmoedig in de hoogte steekt - maar ook dieren.
De wildste beesten ondergaan trillingen en stuiptrekkkingen, laten een angstig huilen, een pijnlijk, kermend geklaag hooren.
De vogels vliegen als waren zij wanhopig, zinneloos; de paarden huiveren, leggen de ooren in den nek, rennen als werden zij door eene onzichtbare hand voortgezweept.
De krokodil zelfs, die anders schier onbeweeglijk op den slijkkant der rivier en in den warmen zonneschijn ligt, vlucht met een akelig gegil naar het bosch, naar de hoogte.
Waardoor ontstaan nu de aardbevingen, wier verwoestingen zoo verschrikkelijk zijn?
Ziedaar eene vraag, die enkel door gissingen beantwoord wordt; voor zeker wordt het echter gehouden, dat de schuddingen het uitwerksel der vulkanen zijn.
Die landen, welke op de lijnen der onderaardsche vulkanen liggen, worden door die natuurrampen getroffen.
De schudding is zeer verschillend, zoowel in beweging, in hevigheid, als in duur.
Nu eens is deze eene golving in horizontale richting; dan in waterpas, ofwel het is eene draaiende beweging; nu eens duurt zij lang, dan weêr houdt zij slechts eenige seconden aan.
In eenige gevallen wordt slechts eene bepaalde streek geschud, dan strekt die beweging zich tot op eene eindelooze vlakte uit.
In deze aardbeving trillen nauwelijks de huizen, in gene vallen de meeste of alle gebouwen ineen, valt alles wat op den vlakken grond staat; in andere wordt de grond zelf ten eenemale omgewoeld.
Zuid-Amerika ondergaat meer dan eens die totale veranderingen in den bodem; de vulkanen, in den diepen schoot der aarde, koken daar zoo hevig, dat er zelfs spleten in den bodem ontstaan, waaruit de damp sissend opstijgt gelijk uit een stoomschouw.
Die openingen kan men als de veiligheidskleppen aanzien, welke nog grooter verwoestingen verhoeden, even als de klep, die belet dat de stoomketel berst en springt.
Volgens geleerde opmerkingen, liggen de vulkaangordels onder de bergketingen; in Zuid-Amerika loopt die gordel in de richting der Andes.
Andere lijnen loopen van de Kaspische Zee naar de Azoren; van Japan naar de Moluksche eilanden, en van IJsland naar het zuiden van Europa.
Door die laatste lijnen wordt ook Engeland getroffen, waar men meer dan eens schokkingen, meestal in zeer lichten graad, gewaar wordt.
In de 14e eeuw, en wel in het eerste vierde deel, heeft Engeland echter eene schudding van belang onderstaan, en in 1580 was zij zoo hevig, dat een gedeelte der St.-Pauls kerk en de Tempelkerk instortten.
In 1750, en wel in februari en april, deden zich insgelijks trillingen op en het staat als een merkwaardig feit opgeteekend dat, van 7 tot 8 april, des nachts, duizende Londenaars in het Hyde-Park vertoefden, uit vrees dat de huizen der hoofdstad hun op het hoofd zouden storten.
Doch, wij herhalen het, onder onze luchtstreek is de aardbeving onbeduidend, en wij vermelden zelfs de latere waarnemingen van dien aard niet.
De geschiedenis spreekt ons van eene dergelijke ramp in Syrië, Palestina en Azië in 742; drie honderd steden en een ontelbaar getal menschenlevens gingen daardoor verloren.
China wordt verschrikkelijk door aardbevingen geteisterd; Peking werd tweemaal gansch vernield; in 1662 onderging schier geheel dat rijk dit lot, en 300,000 menschen werden onder de puinen begraven.
In den loop dezer eeuw, zoo lezen wij in het Chambers’ Journal, werden nog 100,000 inwoners van Peking, door het openscheuren der aarde, verzwolgen.
De meest gekende aardbeving in Europa, is die welke in 1755 Lissabon, de hoofdstad van Portugal, vernielde.
Het was op Allerheiligendag van gemeld jaar, dat zich plotseling een hevige, onderaardsche donder hooren liet; de grond spleet en scheurde en gansche straten zonken in de diepte.
Duizende menschen kwamen op verschillende wijze om het leven; de stad was een puinhoop; - de aarde had eene stuiptrekking gehad, en alles wat de trotsche mensch stichtte, bouwde en eeuwig dacht, lag ter neder.....
De beweging van den grond, zegt meergemeld werk, werd over een twaalfde gedeelte der oppervlakte van den aardbol gevoeld; niet minder dan 700.000 vierkante engelsche mijlen land en zee, werden door deze reusachtige trilling geschud.
Men gevoelde ze overal in Zweden en Duitschland, nabij de kusten der Oostzee, op de meiren van Kanada en op de West-Indische eilanden; vele dezer laatsten werden door de zee overstroomd.
Het uitgangspunt der schudding meende men te vinden in den bodem der Atlantische Zee.
De heete bronnen van Toeplitz verdwenen, doch keerden later met zooveel kracht terug, dat de omtrek overstroomd werd; het water was als ijzer-oker geverfd.
In de Antillen klom de zee tot eene verbazende hoogte en werd het water pekzwart; eene heete bron te Bristol kreeg bloedrood, een gewone bornput, water zoo zwart als inkt en eerst dagen nadien herkreeg dit water zijne gewone helderheid.
Op een aantal plaatsen steeg de zee tot op eene verbazende hoogte; kortom, er heerschte alom stoornis in de natuur en eerst toen men de tijding van het vernielen van Lissabon ontving, begreep men dat al die ontzettende voorvallen zich aan elkander verbonden.
Had er in den omtrek van Lissabon een vulkaan bestaan, langs welke de gazstoffen konden ontsnappen, het ware te veronderstellen dat de losbersting daar niet zou hebben plaats gehad, of ten minste zoo ontzaggelijk niet zou geweest zijn.
Tijdens de aardbeving van Koetsch, Engelsch-Indië, en die in 1819 plaats had, duurden de schokken vier dagen voort en strekten zich 400 engelsche mijlen ver uit.
Eindelijk begon een vulkaan, die zoo wat 30 mijlen verwijderd lag van de plaats waar de schokken het hevigste waren, te werken en de schuddingen bedaarden; de eerst saamgeperste gazstoffen hadden nu eenen uitweg gevonden.
Onder de wonderlijke gevallen, in deze aardbeving, teekende men het volgende op: