De Belgische Illustratie. Jaargang 6
(1873-1874)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |
[Nummer 37]De haven van Antwerpen.'t Is een prachtig gezicht, als men van den zeekant, bij voorbeeld met de stoomboot Telegraaf, Antwerpen binnen loopt, of als men aan de Werf gezeten, het oog over al dien drijvenden rijkdom laat waren. Doch wat in onze dagen schooner en dichterlijker mag genoemd worden, is, dat dit prachtig gezicht eene zoo onuitputtelijke bron van rijkdom is en wij niet naar den vreemde moeten zeilen, om goudmijnen op te sporen deze, inderdaad, stroomt hier voor onzen voet en noemt zich de Schelde.
inkom der haven van antwerpen.
Over den bloei van Antwerpen en zijne haven schreven wij jaren geleden de volgende regelen: | |
[pagina 290]
| |
‘Onder Karel V klom de bloei van Antwerpen ten hoogsten top. De stad werd vergroot; de praalgebouwen vermeerderden in groote getalle, de handelshuizen wedijverden in het tentoonspreiden van pracht en weelde. De stad telde niet minder dan 200,000 inwoners, 12,000 huizen, 42 kerken en kapellen; langs de kaaien, tot verre, van de stad, stroomopwaarts, lag eene rij van 2500 schepen en schuiten; 500 vaartuigen voeren dagelijks af en aan, en op de marktdagen beliep dit cijfer ongeveer 700. Moge dit cijfer nog al eenigzins overdreven, fabelachtig zijn, het is echter zeker dat Antwerpen destijds eenen gansch buitengewonen bloei genoot. In 1505 schreef een gezant van Venetië aan zijn bestuur: “Dat Antwerpen alleen zoo veel zaken deed, als al de andere havens der Nederlanden te samen, of wel in eene maand als Venetië in een geheel jaar.” De handel hield zich vooral op die hoogte, uithoofde der veelvuldige gemakkelijkheden, welke den koopman gegeven werden. Men loste de goederen tot in het midden der stad, aangezien deze laatste door acht schoone vlieten doorsneden werd. Eene dezer vlieten, die van het Oostersch-Huis, kon niet minder dan 100 schepen bevatten. Al die welvaart ging in de XVIe en XVIIe eeuw verloren. Amsterdam en Londen erfden de weelde en den rijkdom, dien Antwerpen had ten toon gespreid. De vrede van Munster, in 1648, bracht den genadeslag aan die haven toe. De zeevaarthandel bezweek, en het werd welhaast als een wonder aangezien, wanneer in die stad, welke vroeger als de koningin des handels werd beschouwd, een koopman uit Amsterdam, met eenige guldens, ter markt verscheen. Toen er in 1665, langs de nieuwe vaart van Oostende, een spaansch schip, met wijn geladen, aankwam, was het feest in de stad, en de stedelijke overheid schonk den kapitein zelfs eene belooning. Alle middelen om de gevallen grootheid op te beuren, waren te vergeefs, zelfs de pogingen om eene Oost-Indische Maatschappij op te richten, werden verijdeld. Van den uitvoerhandel sprak men als van eene traditie, en met de vernietiging des handels nam de ontvolking zoo snel toe, dat het cijfer inwoners in 1659, dus in 11 jaren, op 53,918 was gedaald. In 1714 wees een Franschman, ridder Hallet de la Merveille, den Antwerpenaar den weg naar overzeesche gewesten, en reeds in 1715 zeilden twee vaartuigen, het eene naar de kust van Suratte, het andere naar die van Malabar, om van daar met eene rijke lading weêr te keeren. In 1722 werd, niettegenstaande de tegenkanting van Holland en Engeland, de bekende Oostendesche Maatschappij opgericht, en hoewel Antwerpen daarbij geen rechtstreeksch belang had, klampte men er zich toch aan vast, en in minder dan twee dagen schreef men voor 6 millioen gulden in, hetgeen ten gevolge had, dat de aandeelen, vier dagen later, tegen 12 pCt. winst verhandeld werden. Die opwekking van de handelsbeweging was van korten duur; in 1731 werd de keizer gedwongen de nieuw-opgerichte maatschappij te ontbinden, en zoo diep verviel daarna de handel, dat het volk in 1775 in massa naar de Werf stroomde, om eene fransche brik te zien, welke langs de binnenwateren tot voor Antwerpen gekomen was, aangezien de inwoners van dien tijd nooit anders gezien hadden dan visschersbooten, tjalken en koffen. Dan ook was het cijfer der bevolking op 37,000 gevallen! Eerst in 1792 werd de stroom, die Antwerpens rijkdom was, weêr geopend. Den 25 November van gemeld jaar kondigde generaal Labourdonnay het decreet der Convention Nationale af, waarbij de Schelde volkomen vrij werd verklaard, en ten bewijze hiervan verlieten de Uriël en zes andere vaartuigen de haven van Duinkerken, en zeilden de rivier op tot voor de stad. Antwerpen vierde dien dag met alle mogelijke pracht; 144 jaren was de Schelde, ten gevolge der tractaten, gesloten gebleven! De definitieve opening had eigenlijk maar plaats in 1795. Napoleon, wat werelddwinger hij ook geweest zij, had grootsche ontwerpen met de Schelde-stad, ofschoon hij meer uitging van een oorlogs-, dan wel van een handelsoogpunt. Voor hem was Antwerpen de pistool op de borst van Engeland. Aan hem is men de loodsdienst, eene zeevaartschool, kaaien en timmerwerven verschuldigd; aan hem heeft men het graven der dokken te danken, die in 1806 begonnen en in 1810 voltooid werden. In 1807 bouwde men te Antwerpen 10 linieschepen; in 1813 liepen er 30 en 4 fregatten van stapel. In 1814, zegt de heer A. Ferrier, beliep de waarde der bouwstoffen, op de werven aanwezig, niet minder dan 300 millioen. In 1806 kwamen er in de lang geslotene haven 2137 schepen, 115,454 ton metende, aan; 2814 vaartuigen, metende 114,429 ton, vertrokken van daar - een bewijs, dat er nog geene schepen van aanzienlijke grootte arriveerden, dewijl volgens bovengemelde cijfers, de middelbare last van ieder op 54 en 51 ton moet geschat worden. Wij zullen de haudelsbeweging, tijdens de fransche overheersching, niet verder nagaan Het verbod van handel met Engeland te drijven, was andermaal voor Antwerpen een harde slag, en doofde weêr grootendeels de nieuwe opflikkering uit. De wezenlijke opbeuring vangt slechts aan na de vereeniging der zeventien provinciën, onder den scepter van Willem I; 1816 en 1817, twee jaren van hongersnood, waren echter geene gelukkige profeten voor de toekomst geweest. ‘De eerste jaren na 1830 waren ook op verre na niet gunstig voor Antwerpen. In 1839 werd de vrede geteekend en bekwam Antwerpen zijne vrije ontwikkeling. Nederland bepaalde echter een tonrecht van 1 gulden 50 op al de schepen, die de rivier zouden bevaren, en gewis dit ware eene nieuwe belemmering voor de scheepvaart geweest, indien het belgische gouvernement het betalen dier belasting niet op zich genomen hadde. Dat is nu de zoo hevig en naar verschillende zienswijzen besproken Schelde-tolGa naar voetnoot(1).’ Thans geniet Antwerpen weêr een bloeiende handelsbeweging, en het getal schepen, welke deze haven bezoeken, is zelfs hooger dan in 1828 en 1829. Wat de eigene koopvaardijvloot betreft, deze gaat jaarlijks achteruit. |
|