De valkenjacht.
(Vervolg en slot.)
Voor de jacht op reigers heeft men den grooten of slechtvalk noodig.
Professor Schlegel beschrijft het karakter van dien vogel als volgt:
‘De slechtvalk is een der meest algemeen verbreide vogels, vermits hij in alle werelddeelen, met uitzondering van Zuidelijk-Afrika, aangetroffen wordt.
Hij houdt zich in bosschen, vooral in rotsige, bergachtige streken op, verlaat echter, in koude en gematigde streken, zijne standplaats in het najaar, verspreidt zich, trekkende of zwervende, over allerlei andere streken, en wordt in dit jaargetijde ook in ons land aangetroffen.
Ofschoon hij niet onder de zeldzame vogels behoort, is hij alles behalve menigvuldig, en wordt, als voor den wildstand zeer schadelijk, overal door den mensch vervolgd.
De slechtvalk maakt jacht op allerlei vogels, vooral wildsoorten zooals bosch- en korhoenders, faizanten, eenden, snippen en andere moeras- en watervogels.
Hij is ook bijzonder op duiven gesteld; hij slaat zijn verblijf in den winter, dikwijls op torens of andere hooge gebouwen van dorpen of steden op, waar deze stoute en koene roover echter weldra opgemerkt en, zoo mogelijk, gedood wordt. Hij vliegt met groote snelheid en dikwijls laag langs den grond heen.
Ofschoon hij gewoonlijk op boomen slaapt, ziet men hem over dag zeldzaam op deze, maar meestal op den grond zitten, en aldaar ook zijnen buit nuttigen, dien hij steeds in de vlucht vangt.
Indien hij zich voedsel in overvloed verschaffen kan, wordt hij zoo verlekkerd, dat hij slechts de beste brokken van zijnen buit opeet en het overige liggen laat.
Hij plaatst zijn nest op rotsen of hooge boomen en het wijfje legt daarin 3 of 4 grijsachtig, rosse, met bruin of rosbruin gevlekte, sterk afgeronde eijeren.’
Wat nu de jacht betreft, deze kon in de heide onzer Kempen, in den omtrek van Turnhout en vooral langs de zijde van Arendonck, Postel, enz. uitgevoerd worden, dewijl het verre en naakte vlakten waren, door water noch houtgewas doorsneden.
De bosschen welke hier en daar in die streken lagen, onder ander de Reigerije te Turnhout, het Grootenhoutsbosch, het Postelsche-bosch, waren nooit zonder reigersnesten.
De jacht heeft plaats als de jongen uitgebroeid zijn, en wel des namiddags omstreeks 3 ure en wat later, aangezien de reigers omtrent dien tijd van den dag, met den krop vol visch, naar hunne jongen terug keeren.
Al wie aan de jacht deelneemt is te paard, even als de valkeniers.
Men neemt op zekeren afstand van de reigerbosschen plaats; heidewaarts in staan valkeniers met den vogel op de vuist en nog verder de heide in, een wachter of voorpost die het signaal geeft als de terugkeerende reiger in aantocht is.
De valkeniers rijden nu in de richting van den reiger, en werpen de valken, als de reiger hen op een zekeren afstand, honderd en honderdtwintig stappen voorbij is.
Vergeet niet dat de jagers tegen den wind staan, hetgeen voor het vervolg dezes artikels, wel dient opgemerkt te worden.
In den aanvang vliegen de valken langs den grond, doch zoohaast de reiger zijne ongenadige vervolgers heeft bemerkt, braakt hij zijne zwaar geladen maag leêg en tracht het bosch te bereiken.
Die vlucht tegen wind in, gaat moeilijk en de valken immer nader komende en hij deze gewis van de richting, die naar het nest zijner jongen leidt, wil afkeeren, wendt hij zich om en snelt weêr de vlakte in, die hij zoo even verlaten heeft.
Juist dat veranderen van richting, brengt hem dichter bij zijne vervolgers; deze klimmen draaiensgewijs in de hoogte; maar ook de reiger klimt gedurig.
Indien de klimming kon blijven duren, zou hij van de valken niets te duchten hebben; deze moeten immers van boven naar beneden aanvallen.
Eindelijk komt een der valken hooger dan de reiger en nu stoot hij, zooals men zegt, dat is stort op den vogel neêr, om hem in zijne klauwen te grijpen.
Het vervolgde dier ontduikelt zoo mogelijk den stoot, en gelukt het daarin, dan volgt weldra een tweede stoot; want middelerwijl is de tweede valk boven geklommen, die op zijne beurt den aanval waagt.
Hebt gij nooit de jacht met hazewindhonden bijgewoond? Als de haas bereikt is, gaat de eerste hond er over en ‘raamt,’ zegt de jager; de haas echter ontduikt het; maar terwijl de eerste hond door het ramen de achterste komt, raamt de tweede, de derde en zoo vervolgens, totdat een der honden den snellen looper grijpt.
Hetzelfde spel ziet men dus in de hooge blauwe lucht, tusschen reiger en valken.
Deze klimmen en klimmen gedurig en verwijderen zich zoover van de plaats, waar de valken opgelaten zijn, dat men een en ander niet zelden uit het oog verliest.
De jagers hebben dien hardnekkigen strijd nagestaard; doch als de strijders zich verwijderen, zijn zij wel gedwongen te volgen, en de paarden de sporen gevende, rennen zij in de richting van reiger en valken.
Eindelijk wordt de vogel door een der valken geklampt, en heeft de tweede ook zijne klauwen op het dier gezet.
Is de reiger onder de klauwslag gedood, dan stort hij met de valken, loodrecht naar beneden; leeft hij, dan komt hij langzaam, de vleugels uitgespreid, en in schroefvormige beweging naar den bodem.
Het dooden van den reiger wordt altijd betreurd, omdat het op deze jacht niet te doen is om buit te maken, maar enkel om te jagen en het gevangene wild wêer vrij te laten.
Door het dooden van het beest, doodt men tevens een gansch nest jongen, en men vermindert dus voor later de kans tot jachtvermaak.
Is de reiger niet dood, dan ontneemt men hem aan de hongerige valken, die elk eene duif in de plaats krijgen; men bindt hem een plaatje aan den poot, waarop datum en jaar en den naam van den jager, en laat hem weêr in vrijheid.
Niet alleen vangt men ‘pluym met pluym,’ zooals het jachtedict zegde; maar men richt ook den valk af op de hazenjacht; zelfs in eenige streken op antilopen en wolven; verder op elk ander gevogelt.
Het is alzoo de slechtvalk, welke in onze streken voor de jacht werd gebezigd; de witte valk, die eigeulijk in Kamschatka thuis hoort, zou hiervoor eene voortreffelijke soort zijn geweest.
Men treft dezen echter slechts zeer zelden aan in Engeland, waar hij uit Ysland overvliegt, en onze valkeniers zouden hem in het barre noorden hebben moeten opsporen.