Een ontroostbare vriend.
Een prachtig, recht dichterlijk landschap, door een hemel met sterrenlicht verzilverd! Rechts van ons ligt een trotsch kasteel, dat in al zijne zalen verlicht schijnt; links eene donkere kerk, waar zelfs geene Godslamp brandt; op den voorgrond een kerkhof.
Wie kan het eenvoudige tooneel, dat zich daar voor ons oog opdoet, zonder ontroering beschouwen? Bij een voorloopigen grafsteen, een voorloopig daar geplaatst kruis - het graf van den heer des kasteels - ligt, in eene smartvolle, doch gansch natuurlijke houding, de geelkleurige, langharige hazewind.
Geen menschelijk wezen zou zich, in eene zoo droevige houding, bij een dierbaar graf kunnen neêrbukken, gelijk dat edele dier. Het lijdt, men ziet het, het treurt om de afwezigheid zijns meesters; het weet dat hij onder den steen rust - die meester, welke die hond echter in zijn leven niet meer achtte of liefhad dan een andere, en zoowel tegen hem als tegen andere honden de zweep oplichtte.
Zijn meester was rijk, ongehuwd en had millioenen schats; hij dacht dat zijne vrienden en familie, die met hem vierden en teerden, hem beminden om zijne goede hoedanigheden en niet om zijn goud; hij stierf met de overtuiging - gelukkige overtuiging! - dat hij door allen, door nichtjes en neefjes, zou betreurd, zou beweend worden.
Dwaze begoocheling! IJdelheid der ijdelheden!
Indien hij nu den steen, die zijn graf dekt, voor een oogenblik kon wegwentelen en zich uit zijnen kuil oprichten, zou hij zich wel bedrogen vinden.
Pas eenige weken is hij dood en, in stede van zijne familiebetrekkingen, met immortellenkronen en weenend rond zijnen steen te zien staan, zou hij daar, in de stilte des nachts, niemand gevonden hebben dan zijn trouwe hond, die toch niets van zijnen meester erfde.
Wat zijne bloedverwanten betreft, indien de doode over de donkere kreupelbosschen heen, kon heenstaren, zou hij zijn voorouderlijk kasteel verlicht, in volle feest zien, terwijl men er zelfs ternauwernood den goeden oom nog gedacht, tenzij dat hij, voor die lieve neefjes en nichtjes, zijne kas zoo vol goud, zijn kelder zoo vol wijn, zijne voorraadskamer zoo vol lekkernijen achtergelaten had.
De hond alleen mist zijn meester; de hond alleen treurt om hem; de hond alleen lijdt en zal van verdriet sterven. Is het niet waar, wat wij in een vorig artikel over ‘de honden’ zegden, dat de hond soms beter is dan de mensch, omdat hij niet eigenbaatzuchtig is, omdat de hond niet heeft leeren - rekenen.