Muziekale buren.
Hacklander heeft lang geleden de gedenkschriften van eene windvaan, die boven op een dak staat, geschreven en in die stof de geestigste en dichterlijkste beelden gevonden. Een der hoofdstukken is toegewijd aan de muziekale buurluî, en voorwaar, een der meest belangrijke. Hier klinkt de piano van eene oude, sleffende dame; daar de dwarsfluit van den blonden kruideniers-leerling; ginder - en dat is om wanhopig te worden! - hoort hij eene school van juffers, die opgekweekt worden voor de kooren des schouwburgs.
Aan dat gelal, aan dat klimmen en dalen van gammen, aan dat huilen bovenmate, weet de schrijver geen voldoenden naam te geven; doch bij al dat tieren en jammeren hoort hij den dikken, gepensionneerden majoor der huzaren uit alle macht de trompet blazen - eene liefhebberij die hem eigen gebleven is; hoort hij beneden de jongens trommelen en eenen draai-orgel beneden in de straat jammeren en klagen.
Voorwaar, Hacklander's tafereel is al te zwart gekleurd, en als men zooveel leeds op een en hetzelfde oogenblik moest onderstaan, zou men zich, hoe christelijk men dan ook over zich zelf denkt, een ongeluk toebrengen. Neen, 't is al meer dan genoeg, als men slechts één enkele van die afstraffingen moet ondergaan!