aanbieden, en bijna een paar francs afsmeekte. Hier werd hij vernederend afgewezen - doch de dichter glimlachte; daar werd hij met kwetsende aarzeling ontvangen - doch het deerde hem niet. 't Is niet voor hem dat hij die aalmoes vraagt, al zou zij hem, te oordeelen naar zijn kaal kleed, zelven zeer goed te pas komen - neen! 't is voor Vlaanderen, dat hij en zijne vrienden, met eene jonge, krachtige, nationale letterkunde gaan verrijken, en die eens het onuitwischbaar merk van den landaard zal doen kennen!
Wat het boek zelve aangaat, het verdient, als volksgreep, hier vooral vermeld te worden. Willems, Ledeganck, van Duyse, Blieck hadden, op eene zeer gunstige manier, het nederduitsch rijm beoefend; doch het volk had er geene ooren naar, omdat zij niet konden afdalen noch in stoffe, noch in vorm en taal, tot de gamme waarop het, in onderwijs verachterde volk stond. Nederlandsche poëzie werd in België, over het algemeen, als eene hieroglyphe beschouwd.
Doch van Ryswyck knoopte door zijne eigenaardige Verhalen de doorgehakte draden, die van het verledene en het tegenwoordige, weêr aan elkander. Hij koos voor stof de legenden, de tooververhalen en overleveringen, welke men, kind zijnde, door de moeders heeft hooren vertellen; hij nam ze uit het Masker van de Wereld van pater Poirters - ik geloof te mogen zeggen, uit dien geestelijken vader Cats, in de vlaamsche huisgezinnen; hij sprak in de eenvoudige taal van beiden, die, door al de eeuwen heen, door het volk zal verstaan worden; hij voegde in alles eene dosis van zijn onuitputtelijken luim, miste nooit er een sarcastisch woord, op de tijdsomstandigheden toepasselijk, tusschen te mengen - en het volk, dat in letterkunde als een kind moest beschouwd en behandeld worden, het volk juichte welhaast algemeen toe, en was fier dat het die taal verstond, dat die zangen tot zijn hart, tot zijne herinneringen, tot zijne liefde, tot zijnen haat en afkeer spraken.
Het waren stemmen, die niet vreemd waren aan het volk, maar die het vergeten had - even als wij na eene lange, zeer lange afwezigheid in ons geboorteland terug keeren en, door iederen klokslag, door ieder woord, door iederen oogopslag, herinneringen voelen opwekken, welke ons overtuigen, dat ons leven zich verder uitstrekt dan onze oppervlakkige gedachten het ons deden gelooven.
En dat was voor het vlaamsche volk eene vereischte!
In de opwekking van het verledene, lag het welslagen van het tegenwoordige. Men moest echter hooger opklimmen dan het nederduitsche tijdvak, tijdens de regeering van Willem, welke den volke nog hatelijk was. Door het eigenaardige van vroegere tijden op te wekken, kon men het tegenwoordige aantrekkelijk maken; - doch daarom wilden de overheerschers met dat voor hen verraderlijk verledene afbreken. Dat spook moest maar in zijn vermolmd graf blijven rusten, en pen-avonturiers maakten het destijds aan 't volk diets, en men zong het in de nationale liederen, en men herhaalde het op de tribune en in de dagbladpers, dat België dagteekende van 1830, of ten hoogste van 1789 - dus, in de beide jaartallen, een uitvloeisel van Frankrijk, aan welk land men alzoo het genot der vrijheid zou verschuldigd zijn geweest.
Dwaling!
Het is aan de vlaamsche letterkunde, in het algemeen, te danken dat dit vooroordeel allengs verdwijnt. Zij toch heeft geleerd dat Vlaanderen van voor eeuwen in de aloude costuymen, in de volksprivilegiën, in de blijde intreden, de kiem van de staatkundige en burgerlijke vrijheden bezat, welke het Nationaal Congres in de grondwet schreven; dat het op een rijk verleden mocht wijzen in kunst en wetenschap en dat Maerlant, de vader der dietsche dichteren altegader, in zijne gouden taal reeds dietsche zangen schreef, toen Frankrijk nog aan geene letterkunde dacht; dat wij dus geene uitspruitsels van Frankrijk waren, door slaafsche dankbaarheid aan dat land gehecht, maar slechts voortzetteden in vrijheid, in kunst, in taal, wat de glorierijke gemeenten van Vlaanderen en Braband immer gekenmerkt had.
Van Ryswyck begon instinctmatig, wat anderen en hij nadien, stelselmatig voorzetteden en wat door de regeering thans eindelijk wordt aangekleefd, omdat de omstandigheden de staatkundige richting veranderd hebben.
Ik zeg dan, dat het volk die opwekking begreep en dat de dichter er het eerste en welgelukte middel in vond, om de volksgeest tot zich te trekken. Een ander middel dat van Ryswyck, en op eene geduchte wijze bezigde, was de aloude en kort na de omwenteling weêr krachtig losberstende vete tusschen de twee volkstammen die België verdeelen; hij deed het in zijne liederen en refereinen. Verder raakte hij ook het godsdienstig gevoel aan, hetwelk, niettegenstaande de meer en meer indringende onverschilligheid, nog altijd wakker blijft in het gemoed van dat deel der burgerij, hetwelk zich nog niet laaft aan de 50 centiemenbron der Romans illustrés.