Brouwers, Schaepman, Leesberg, Broere, Borret, Allard - allen dichters of prozaschrijvers van eersten rang - geheel of gedeeltelijk hebben leeren waardeeren.
In het katholieke midden van Nederland ontwikkelt zich inderdaad, op eene hoogst merkwaardige wijze, eene streving naar het schoone en het wetenschappelijke; wij zeggen meer, het katholieke kamp aldaar telt op dit oogenblik dichters, welke meê aan het hoofd der algemeene geestesbeweging staan en gewis machtig bijdragen, om de richting dezer laatste, in zekeren zin, gevoelig te wijzigen.
Vandaag stellen wij den vlaamschen lezer een der keurigste en geestigste dichters van gansch Nederland, pater van Meurs, voor, den zanger van zoo menig van geest tintelend lied, den vertolker van een honderdtal duitsche puikstukken - even zoovele juweelen, welke hij onder den titel van Germania's vereenigd heeft en die de uitgever Henri Bogaerts te 's Bosch, in een prachtigen band, den liefhebber van dichterlijke prachtboeken aanbiedt.
Laat ons hier in weinige woorden dit boek beoordeelen. Wij zeggen dan ook, dat die vertalingen meesterstukjes zijn, dit wil zeggen dat zij gebleven zijn na de overzetting, wat zij waren voor deze nieuwe hergieting.... Doch hoe, mij dunkt dat ik onze vrijdenkende liefhebbers van poëzie - zij, die beweren het monopolium van al wat wereldsch schoon is, te hebben - reeds de wenkbrauwen zie fronsen, en hen hoor morren: ‘Een pater? dat zullen weêr liedjes van santen en santinnen zijn.’
Met uw welnemen, heeren modernen, die liedjes ook hebben niet zelden eene hooge dichterlijke waarde, en zij zijn ons altijd liever dan wel de naakte, ziellooze en verlepte minnekozerijen, welke in onze dagen worden uitgekraamd; doch hoezeer van Meurs pater, en nog wel pater Jesuïet is, heeft hij ons ditmaal geen puntje van zijnen zwartrok laten raden: - hij heeft, met dien fijnen en smaakvollen geest, welke hem kenmerkt, den duitschen bloemhof doorwandeld, daar gekozen en geplukt en zijnen oogst naar onzen bodem overgebracht.
Onder de sierlijke vertalingen - luim en ernst wisselen elkander op de alleraangenaamste wijze af - vinden wij stukken van Uhland, Rückert, von Sydow, Freiligrath, Geibel en vele anderen. Van eenige dezer stukken bezaten wij reeds vertalingen in onze bibliotheek; doch velen doorstaan den toets der vergelijking met die van pater van Meurs niet - en gelooft ons, vrijdenkende poëzie-liefhebbers, het woord ‘pater’ komt niet voor de waarde van een zandkorreltje in onze beoordeeling.
Prachtig is de overzetting van Uhland's des zangers vloek, Scheuerlins het klokje van 't hart, de kabouters van Kopisch, Pergolese van Geibel, avondlandschap van von Matthison, het lied van den zoon der bergen van Uhland, de parade der dooden van Zedlitz en anderen. Laat ons vandaag een enkel juweeltje uit den rijken bloemtuil nemen, het als aanloksel, in het oog van den vlaamschen lezer, doen schitteren, om verder bij andere stukken van den genialen dichter stil te staan.
Het lied van den zoon der bergen.
Hier sta ik met mijn herdersstaf. -
Ik zie op al de burchten af;
Mij toont de zon het eerst haar pracht
En wenkt mij 't laatst een goeden nacht.
Ik ben de zoon der bergen!
Hier is de stroom nog zwak en klein,
Ik drink hem 't eerst zoo frisch, zoo rein;
Ginds schuurt hij breed der rotsen wand,
Ik vang hem op hier - in mijn hand.
Ik ben de zoon der bergen!
De berg hier is mijn eigendom,
Daar trekt de stormwind buldrend om;
Al raast hij wild van Noord of Zuid,
Toch klinkt mijn lied er boven uit:
Ik ben de zoon der bergen!
Snort onder mij het bliksemvier,
Ik sta in 't blauw des hemels hier:
Ik ken den donder, en gebied:
Sla in het huis mijns vaders niet!
Ik ben de zoon der bergen!
En, als het bange noodsein schalt,
't Geweervuur door de dalen knalt,
Dan stijg ik af, schik me in den kring
Der strijders, zwaai mijn zwaard en zing:
Ik ben de zoon der bergen!