weten, de aan de Vlamingen zoo nauw verwante dichter, dat een handvol zijner losse zangen - eenige bladen, die de wind zoo lichtvaardig had kunnen verstuiven, in bezit van dien jongen vrijwilliger, in hem het eerste denkbeeld deden ontstaan, om het volk van zijne anti-dietsche gevoelens terug te brengen!
Hadden wij den soldaat in het wachthuis, bij den schijn des vuurs ontmoet, wij zouden gewis de magere, slanke gestalte des jongelings hebben gaê geslagen; zijne fijne scherpe trekken, zijn vinnig oog, zijn levendig opwaarts gedragen hoofd, de gulle vroolijkheid die over zijn gelaat verspreid was, iets sarcastisch en toch guls in zijn lach, zijne ronde taal hadden ons ongetwijfeld geboeid, en wij hadden hem gewis, alleen op zijn uiterlijk geoordeeld, de hand gedrukt en onzen vriend genoemd.
Kent gij mijn armen soldaat niet reeds, die vier en veertig jaar geleden, onbekend en miskend, in den kouden winternacht stond te rillen, bukkend voor den dommen korporaal - maar die korte jaren nadien, door zijne geestdriftige zangen, het vlaamsche volk zou betooveren en op zijne beurt degenen vernederen, die zijnen oorsprong en toekomst miskenden? Kent gij den armen rekruut niet? Gewis, zijn naam ligt op aller lippen; ik hoor hem als het ware rondom mij weêrgalmen; gij hebt het recht voor; hij heette ‘Theodoor van Ryswyck.’
Het oproer had in Antwerpens straten den kop opgestoken; men ruide het volk op; de stille burgers sloten de deuren hunner huizen; groepen scholieren stonden tierend voor de schuimende proklamatiën in naam der vrijheid en gelijkheid, op de hoeken der straten aangeplakt, en waarin men de jeugd ten strijde opriep tegen de dwingelandij.
Onder die vreedzame burgerij telde men den familie-kring der van Ryswycken. Zij was immer der regeering trouw gebleven. Den 26 October 1830 was vooral een der zwaarmoedige dagen voor dezulken. De oproerlingen, vooral uit Luik gekomen en aan wier hoofd de fransche generaal Niellon zich bevond, hadden de nederlandsche troepen aangetast. Benden gepeupel doorkruisten huilend de straten, en dat gehuil werd herhaalde malen afgebroken door het gedonder van het vuur.
Te vergeefs wachtte de familie van Ryswyck des avonds, bij den schijn van het haardvuur en het blikken lampke gezeten, de terugkomst van den oudsten zoon. Ieder gewoel in de straten deed de moeder sidderen; ieder schot dat er viel en tienmaal door de buurt weêrgalmde, joeg haar den doodsangst op het lijf, Wie weet, of dat schot het hart van haren lieveling, wiens nieuwsgierigheid en lossen zin haar maar al te wel gekend waren, uiet treffen zou! Zij bad, met tranen in de oogen zoo als eene moeder voor haar kind bidden kan, en al de broêrkens en zusterkens baden angstig, zonder te weten waarom, met de bedrukte moeder mede.
De uren kropen om, de zoon kwam niet naar huis; de kinderen waren te ruste gelegd, doch vader en moeder bleven wachten en waken. Middernacht was reeds lang geslagen. Eindelijk stormde het loshoofd schaterlachend binnen. Hij zag er uit als een Blauwbaard zoo wreed; een groote sabel, door den broeksband gestoken, sleepte krassend over den vloer, een munitie-geweer waaraan de haan ontbrak, rustte op den rechterschouder, een driekleurig lint pronkte op zijne borst en een met een gebrande kurk gemaakte knevel, volledigde de uitrusting van den vrijwilliger - want Theodoor was zijne plaats van onderkinderkoning- zoo als hij later zegde - ontloopen en had, in zijne drift voor het vrije, in zijne zucht naar het avontuurlijke, als vrijwilliger dienst genomen.
Het geweer en de sabel waarmeê hij gewapend was, had hij eenen nederlandschen soldaat ontnomen. - Na hem gedood te hebben? zal men misschien vragen. - Neen, zegde hij dikwijls nadien, alleen de dooden waren niet te vreezen!
't Was den vader niet welkom; 't was een scherpe doorn in het hart der moeder; 't rouwde den lichtzinnigen zoon wel spoedig - maar de stroom der omwenteling sleepte den partijganger, niettegenstaande de tranen zijner moeder, welhaast verre van zijne vaderstad. Hij volgde dien woesten hoop niet uit overtuiging voor de zaak welke deze diende; hij volgde hem uit luim, uit loszinnigheid, uit zucht, zegden wij reeds, naar het vrije, avontuurlijke leven, zonder zelfs al het dichterlijke te beseffen dat er in dat nieuwe soort van Bohemerleven voor hem besloten lag.
Het geweer was hem een last en daarom bleef het ook immer maagdelijk, tenzij dat het soms diende om, volgens hem, den stelregel van Hendrik IV toe te passen: ‘dat ieder burger des zondags eene kapuin op schotel moest hebben.’ De kogel deed hem sidderen, sedert hij te Leuven het gelederen-vuur had gehoord en waar hij het, zoo als hij zelf lachend vertelde, vliegens op een loopen zette, omdat de Hollanders - eene voor hem ongeoorloofde zaak! - het spel ernstig opnamen en met oprechte kogels schoten.
De alarmtrom bracht hem niet in ontroering, en als hij, op deze of gene landhoeve, in den hoek van den haard zijne gedichten las, zond hij liever den boer eens uit om te zien wat gril den kommandant nu weêr in het hoofd speelde. In orde was hij niet te roemen, want bij de inspectie of het zoogezegde ranseluitpakken, kwam er soms, niet eene krijgsmans-linnenkas te voorschijn, maar wel een Tollens, een brok van een Helmers, een boekdeeltje van Bellamy of Poot, en dat alles door-mengd met snippers en stukjes papier, waarop de vrijwilliger zijne eerste dichterlijke proeven gekrabbeld had.
Zijne oversten boezemden hem geen ontzag in, en het deed hem nog goed als hij het vertellen kon, hoe hij eens, aan 't hoofd eener conspiratie, zijnen franschen kapitein in zijn onderbroek de diligencie deed beklimmen, hem pak en zak achterna wierp, naar het zoo gezegd cheznous terugzond en een goeden vlaamschen jongen, voor een ton Diestersch bier, met den graad van kapitein bekleedde. De provoost maakte hem niet bevreesd, hoe dikwijls hij er dan ook heenging, bij voorbeeld als hij zijne overheden, in eenige kreupele, maar reeds bijtende refereinen gehekeld had, welke gansch de kompagnie, onder de gelederen staande, opdreunde, in plaats van naar het kommando te luisteren.
Boos waren echter zijne overheden niet op den jongen dichter. Een hunner, een Nederlander van oorsprong en die de poëzie waarachtige liefde toedroeg, nam Theodoor zelfs onder zijne bescherming, drong bij hem aan om wat ordelijker en ijveriger in de dienst te zijn, en beloofde hem welhaast tot officier te doen bevorderen - en dit was in die dagen niet zeer moeielijk! De man meende het goed en sprak den generaal over den jongen dichter. Deze ontbood van Ryswyck, en toen hij den soldaat vroeg, doelende op eene promotie, wat hij wel verlangde te bekomen, antwoordde Theodoor op eenen half biddende, half schertsenden toon: ‘Och, generaal, laat me toch, als 't belieft, naar huis gaan!’
Gij hoort het wel, van Ryswyck was geen krijgsman. Hij beschouwde de omwenteling als een komediespel, en vond er genoegen in als figurant op te treden. Mocht het publiek de eerste tooneelisten, zij die het dichtste bij het voetlicht stonden, fluiten of toejuichen, hij toch trok er zich niets van aan; hij kende noch het fijne weefsel van het stuk, noch het einde, noch de mate van talent der buitenlandsche spelers: - maar toen de denkingskracht in hem zich ontwikkelde, toen hij zag welken keer de omwenteling nam, toen hij de taal en dus ook het volk in zijne rechten zag miskennen, toen hij wetten en besluiten enkel in de fransche taal zag uitvaardigen, hoewel de Vlaming de meerderheid in België uitmaakt; toen hij begreep hoe hard het was voor den vlaamschen rekruut door den waalschen sergeant gedrild te worden, in eene taal die de arme jongen niet verstond; toen hij den Vlaming in de gerechtshoven hoorde veroordeelen, schoon de stumpert niets van zijn proces verstond; toen hij ambten en posten uitsluitend door de waalsche landgenooten zag bezetten, zoo als vroeger de Hollanders, in wat al te ruime mate, er zich van meester maakten; toen hij zag, dat vele der zoo hoog opgehemelde vrijheden voor de zijnen eene doode letter waren, aangezien zij door het uitsluitend gebruik eener vreemde taal van het genot dier vrijheden verstoken bleven - o, toen rouwde het hem zelfs als figurant op dat tooneel te zijn getreden.
(Wordt vervolgd.)