Goethe en Frederika Brion.
‘Op de Groote Markt van Frankfort,’ zegt Enault, in zijne voorrede van Goethe's Werther, ‘staat Goethe's kolossaal standbeeld. Niets ontroert de kalme en verhevene majesteit van dat voorhoofd, machtig als dat van den Jupiter van Phidias.
‘Men raadt, dwars door die bronzen oogappels, den diepen blik en de koele ziel; een glimlach, waarin de spotternij zich met de bevalligheid mengelt, heeft zich op zijnen mond, met dunne en gesloten lippen, vereeuwigd.
Dat is Goethe zoo als de nakomelingschap hem zien zal.
Zoo poseerde hij voor haar gedurende de veertig laatste jaren van zijn lang en glorierijk leven. De kunstenaar had in hem den mensch gedood. De dichter had zich boven het karige en woelige standpunt des menschdoms verheven, en dit laatste was voor hem niets meer dan een onderwerp van thesis, eene stoffe voor dichterlijke ontwikkeling bestemd
Het gevoel stroomde bij hem niet meer over, gelijk bij een te veel gevulden beker. Ook, te midden der ontroeringen, door de driften zijns tijds bewogen, dragen zijne voortbrengsels de schitterende kalmte der antieke kunst.
‘Echter, even als wij allen, had Goethe de bloeiende vreugde van den twintigjarigen leeftijd gehad, de lachende begoochelingen en de lange hoop der eerste lenten.’
Die regelen kwamen ons in het geheugen, toen wij Kaulbach's teekening ‘Frederika Brion’ zagen, en den koelen, kouden Goethe van Frankfort, den poseerenden Goethe verdrongen, om den twintigjarigen te doen hervoor treden, den jongeling nog zonder trotschheid, nog zonder roem en dichterlijken naam, doch reeds lichtzinnig van hart.
In 1770, dus op een-en-twintigjarigen leeftijd, bevond de dichter zich te Straatsburg, waar hij ter Hoogeschool de rechten zou studeeren.
Veelvuldig waren de uitstapjes, welke Goethe in den schilderachtigen omtrek der aloude stad deed.
Op een dezer werd hij, door zijn vriend Weyland, te Sessenheim, eene eenvoudige pastorie binnengeleid en voorgesteld aan den predikant Jacob Brion.
De jonge student, zonder naam, werd er hartelijk ontvangen en keerde herhaalde malen in het nederige huis terug, want hij trachtte weldra kennis te maken met de dochter des predikants, Frederika Brion, een braaf en talentvol meisje.
Goethe zelf bekende later, dat hij in den landelijken kring dezer familie, gelukkige stonden had beleefd. Men deed verre wandelingen, men las Germanje's dichters, men vertelde sprookjes en legenden; men bouwde luchtkasteelen zoo schitterend, zoo tooverachtig, dat zij op Frederika's gemoed een diepen indruk achterlieten.
Dat jonge meisje had den jongen student innig lief - en hij?... Hij heeft met deze verloofde, gelijk ook met veel andere harten, als een tijdelijk genot gespeeld; want weldra rukte hij zich van haar los en blies al de luchtkasteelen om.
De trotschheid en eerzucht deden aan Goethe dat eerlijke kind verloochenen en vergeten, en geen twee jaar later, doctor in de rechten geworden, ontmoeten wij hem te Wetzlar, waar zijn vader hem zond om het internationaal recht en de proceduur der duitsche kanselarijen, te doorgronden; doch waar hij zich nog meer met dat wezen bezighield, dat hij onder den naam van ‘Charlotte’ vereeuwigd heeft, en die niemand was dan Mejuffer Buff.
De jonge wispelturige had de arme Frederika Brion vergeten en eene nieuwe liefde gevonden; doch de predikants-dochter vergat hem niet en de miskende, op het ziekbed neêrgeworpen, worstelde geruimen tijd met den dood, afgebeuld als zij was door de versmading haar aangedaan.
Gelukkig, niet voor haar, herstelde zij en hoorde wellicht, van tijd tot tijd, den naam van den jongen student, die haar liefde betoond had, tot in haar afgezonderd en kloosterstil woonhuis weêrgalmen.
Acht jaar nadat Goethe Sessenheim verlaten had en hij eene herfstreis naar Zwitserland deed, zag hij Frederika weêr. Hij vond haar weinig veranderd, ‘nog zoo goed, liefderijk en vertrouwelijk als voor dezen;’ doch hij, hij was te eerzuchtig geworden en Frederika, zoo als zoovele anderen, moest enkel dienen om de ijdelheid van den jongen dichter te voldoen en den nazaat te doen zeggen: ‘de vrouwen hebben hem verheerlijkt, vergood en bemind.’
Frederika Brion trouwde nooit; zij weigerde de meest vereerende huwelijksvoorstellen; zij had eens bemind - en die liefde verzaakte zij niet.
Na het overlijden harer ouders, verliet zij haar land en ging bij eene vriendin te Parijs inwonen, doch keerde met Robespierre's schrikbewind naar Duitschland terug, waar zij in 1813 overleed. Zij had Goethe groot en beroemd zien worden en dacht gewis niet, dat de kortstondige benadering van dat genie, ook haar aan de vergetelheid zou onttrekken.
Immers, het blijft waar wat de dichter der Méditations poétiques zegt:
Heureuse la beauté que le poète adore!
Heureux le nom qu'il a chanté!
Toi, qu'en secret son culte honore,
Tu peux, tu peux mourir! dans la posterité
Il lègue à ce qu'il aime une éternelle vie....
Dit echter vergoedt niet wat hij haar eenmaal lijden deed, en zijne vereerders kunnen den dichter niet schoonwasschen van de smet, dat hij veel harten ongenadig gebroken en hen, voor eenige oogenblikken, tot zijn speelbal gemaakt heeft.