XVII.
Ik heb de vuurbaak gezien, die de Vigie de la Côte mij - wat al te dichterlijk! - als eene roos voorstelde. De Vigie is zonder twijfel het dichterlijkste blad van België.
Men moet de Précieuses of Joseph Prudhomme te raden gaan om, gelijk dit blad, de eenvoudigste dingen der wereld, in groote, verhevene en poëtische woorden te kunnen vertellen.
Om tot aan den voet van de phare - dat is tot aan die roos van zoo wat honderd vijftig voet hoog - te geraken, vertelt het blad dat wij op onzen weg zouden vinden: ‘des montagnes de platras, des rochers abruptes, des abimes sans fond;’ maar voegt het blad er plechtig bij: daar zijn geen rozen zonder dorens: de roos is de vuurbaak; de doren is de weg die er heen geleidt.
Er ontbreekt aan dit artikel iets dat Madelon in de Précieuses aangeeft! Het blad had tot den raad van Blankenberghe moeten zeggen: ‘vite, voiturez-nous ici les commodities de voyage.’
Het blad leert ons dat die kolossale ‘roos’, daar ter plaatse, in den winter van 1871-72 is ontloken en eene som van 55.000 fr. heeft gekost; de kroon of eigenlijk de bloem - dat is in proza de lantaarn, lezer - werd te Birmingham gekweekt, ten prijze van 45.000 fr.
Langs 121 dorens - anders gezegd trappen - klimt men tegen die roos op; zonder een roos van eerste klas te zijn, zoo als te Oostende - 't schijnt dat daar nog een kolossaler staat - is zij, volgens het blad, zeer merkwaardig.
En dat stemmen wij volkomen in.
De schuilhaven, waar wij eens allerlei soort van krabben en zeemonsters gevischt hebben, werd in 1863 begonnen en mag ook een kolossaal en nuttig werk worden genoemd.
Daar, op het hooge paalwerk heeft een oude visscher mij eene legende verteld, die ik volgaarne in het zoetvloeiend dialect zou willen weêrgeven; doch ik zou onder die taak bezwijken.
Tusschen Blankenberghe en Wenduine - waarvan de westvlaamsche dichter de Bo zoo gul gezongen heeft - lag weleer, in het onbepaald weleer, het dorp Oud-Wenduine.
Waar is het gebleven? Verstoven gelijk het zand? Neen, het werd eens, in een verschrikkelijken storm overstroomd, verzwolgen en niet gelijk de dorpen van den Biesbosch, in de plooien der golven, maar in het smachtend zand begraven.
De zee spoelde over die plaats en vergeten was het dorp.
Eeuwen nadien zwalkte de sloep van den visscher boven die plek; hij wierp zijne netten uit; zwaar, scheurend zwaar wogen zij bij 't ophalen; doch in stede van visch, bevatte het net een groot kruisbeeld, hetwelk eerbiedig ter kerke van Blankenberghe gedragen werd.
De pastoor der kerk plaatste het kruis op een der altaren; doch dat was zijne plaats niet, want toen men 's morgens ter vroegmis kwam, was het verdwenen.
De schipper die 's morgens vroeg, bij het doorbreken van het zuivere zonlicht, in zijne boot op de golven wiegelde, hoorde een zielroerend, muziekaal gemurmel boven hem, en toen hij opzag, ontwaarde hij lichtende trekken in de schemering, die den vorm hadden van vliegende engelen.
De zee hield op met bruisen en werd glad als een spiegel. Dan plonste er iets in het water; de oppervlakte rimpelde zich een oogenblik en alles werd weder stil.
Toen men ter plaatse andermaal de netten uitwierp, haalde men ook andermaal het kruis op, en men bracht het ditmaal naar de kerk van Wenduine, naar het dorpke dat de opvolger is van Oud-Wenduine, in het onbekend weleer door de zee overstroomd.
Daar berust dat kruis nog heden, en tweemaal in 't jaar, op het feest van Kruisvinding en Kruisverheffing, gaan de visschers van Blankenberghe in beêvaart derwaarts en volgen de processie, in welke het kruis wordt rondgedragen.
Word niet zoo ongeduldig, dikke worm met uwen echo onder den arm; ik geef het u enkel als sage, als overlevering.