De Belgische Illustratie. Jaargang 6
(1873-1874)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 211]
| |
Louisiana, of liever de eenzame hoeve, werd voor beiden een paradijs en, nadat de grootvorstin herhaalde malen verklaard had, voor altijd afstand te hebben gedaan van de keizerlijke grootheid, die zij had leeren waardeeren door de keizerlijke mishandelingen; dat zij voortaan in eenzaamheid, rust en kalmte haar leven wilde slijten - verstoutte d'Aubant zich haar zijne hand aan te bieden. Charlotte weigerde, en hoe innig smeekend de graaf ook wezen mocht, zij bleef weigeren; immers, haar echtgenoot leefde nog en haar huwelijk was niet ontbonden. Toen, na lang aandringen, graaf d'Aubant alle hoop, haar de zijne te mogen noemen, verdwenen zag, bracht hij aan de schoone koloniste het bericht, dat hij de volkplanting ging verlaten en naar Europa terug keeren. Hij nam afscheid van de prinses en deze deed hem beloven, dat hij het geheim van haar verblijf heilig zou bewaren. Het afscheid was treffend; de tranen gudsten d'Aubant uit de oogen; Charlotte bleef echter wat zij altijd geweest was, vriendschappelijk, doch die grens niet overstappend. De graaf bereikte New-Orleans en scheepte zich onmiddellijk in op een vaartuig dat, in bestemming voor Marseille, zeilree lag. Alles heeft echter in deze geschiedenis een verrassend karakter, en de dichter die eens een lijvig boekdeel, een boeiend verhaal van deze episode zou willen maken, heeft er niets bij te tooveren: in alle mogelijke toestanden is ruimschoots voorzien. Het anker van het vaartuig werd reeds opgewonden; binnen eenige oogenblikken zou men vertrekken: - d'Aubant was in de kajuit gedaan, en liet gedachteloos het oog waren op een nummer van den Mercure, en het eerste artikel dat hem in het oog sprong, was - het proces en de dood van den grootvorst Alexis van Rusland. D'Aubant aarzelt geen oogenblik; hij snelt op het dek, verkrijgt dat hij in eene boot aan wal wordt gezet, ijlt met zijn gelukkigen rond voort - voort, naar de verscheidene mijlen van New Orleans gelegen hoeve. In gestrekten galop kwam hij daar aan, en vond, zooals hij zelf aan kolonisten vertelde, Charlotte weenend en met zijn portret in de hand. Haar hart was dus vrij, dewijl de grootvorst voor den oppersten Rechter geroepen was. Weinige weken na het gebeurde, trouwde de vluchtelinge, het hertogelijke kind, de grootvorstin - neen, trouwde Charlotte van Brunswijk met graaf d'Aubant. | |
V.De reisbrieven van ridder Bossu, hadden het bestaan der grootvorstin wel is waar leeren kennen, en men hield hem voor een geloofwaardig schrijver; doch wij vinden niet opgeteekend dat er in dat tijdverloop pogingen werden aangewend, om het feit te zien bevestigen. Waarschijnlijk geloofde men uitsluitend het gesloten graf te St. Petersburg, en dacht men met een volkspraatje, van gene zij des Oceaans overgewaaid, te doen te hebben. De gravin van Königsmark, die eene zoo groote rol in het leven van de grootvorstin gespeeld had, was de moeder van Maurits van Saksen. Maurits van Saksen was de natuurlijke zoon van Augustus II, keurvorst van Saksen; na vele wisselvalligheden, was hij als maarschalk in fransche dienst getreden, en verbleef dus vaak te Parijs. Hij had van zijne moeder gewis van die wonderlijke geschiedenis gehoord; misschien had hij de grootvorstin reeds gezien, dewijl hij, in 1696 geboren zijnde, dus 19 jaar telde toen het gerucht van haren dood liep. Zonder twijfel bezat zijne familie daarenboven een portret van Charlotte van Brunswijk. Hoe het zij, eens dat de maarschalk in den tuin der Tuileriën wandelde, zag hij daar eene vrouw met een dochtertje voorbij wandelen; de moeder sprak duitsch tot het kind. Het gelaat der dame trof hem zoo diep dat hij als verschrikt achteruit sprong. De naam der grootvorstin ontsnapte plotseling aan zijnen mond, en de vrouw zelf was onthutst bij het hooren van dien naam, gelijk iemand die zich onverwacht herkend ziet. Zoodra zij hare tegenwoordigheid van geest herwonnen had, verlangde zij geheimhouding van haren ontdekker, die het haar ook ridderlijk verzekerde. Mevrouw d'Aubant, want zoo moeten wij haar noemen, deelde aan den zoon harer beschermster meê, dat haar echtgenoot, ziek geworden in Louisiana, door de geneesheeren van New-Orleans was opgegeven, en nu onbekend aan de parijzer faculteit de gezondheid vragen kwam. Gansch het gezin: vader, moeder en dochter was te Havre aangeland, was naar de hoofdstad gereisd en had, in eene der voorsteden, een nederig huisje betrokken, waar niemand hen lastig viel of kende. Uitgaan deed Mevrouw niet, doch als de zieke hare zorgen niet vereischte, gunde zij haar kind het genoegen in den prachtigen hof der Tuileriën te spelen. Maurits van Saksen, die haar bij de eerste ontmoeting, tegen haren wil, huiswaarts geleidde, mocht haar slechts èèns per week bezoeken en zou het geheim harer aanwezigheid drie maanden moeten bewaren. Toen de maarschalk op den zevenden dag aan de deur van het huisje klopte, meldde men hem, dat de twee onbekenden met het kindje vertrokken waren. Mevrouw d'Aubant had dus wel degelijk de wereld afgezworen; doch Maurits had ook het bewijs dat ridder Bossu, in zijne reisverhalen, de waarheid had gezegd. Drie maanden stipt na de gedane beloften, stond de maarschalk in de wachtkamer van het paleis; hij verlangde tot den koning, Lodewijk XV, toegelaten te worden. Met ontroering vertelde hij den koning zijn wedervaren, deelde hem meê wat hij persoonlijk wist opzichtens de geschiedenis van Charlotte, herinnerde hem het reisverhaal van Bossu en bekroonde dit met de ontmoeting in den hof der Tuileriën. De koning schreef een eigenhandigen brief aan de oudste zuster van Charlotte, de koningin van Polen, berichtte haar de wondervolle geschiedenis en gaf haar de overtuiging dat hare zuster leefde. Hoffelijk bood de vorst haar aan, al wat in zijn vermogen was, in het werk te stellen, om de dwaalster in hare familie te doen wederkeeren. De uitgezonden agenten kwamen met ledige handen terug, en weldra had men de overtuiging, dat de graaf en de gravin d'Aubant, onder aangenomen namen, naar hunne stille kluis, aan gene zij der zee, waren teruggekeerd. Een schip der fransche koninklijke marine zette koers naar New-Orleans; de kommandant had breedvoerige inlichtingen voor den gouverneur-generaal op zak; de beide personen, indien zij naar Europa wilden terugkeeren, moesten met alle mogelijke onderscheiding behandeld worden. Doch de gouverneur-generaal mislukte in elke poging; de aangeduidde personen vertrokken naar hun verblijf, diep het land in gelegen, en verklaarden van geen hoegenaamd aanbod gebruik te zullen maken. Het fransche hof, gewis aangezet door de familie van Bronswijk, deed den gouverneur-generaal zijne pogingen steeds hernieuwen, en de bewoners van het landhuis gevoelden wel, dat hunne rust verdwenen was. Wellicht vreesden zij ook deze of gene oplichting, en op zekeren dag vonden de zendelingen des gouverneurs het landhuis ledig. In later jaren, en uit den mond van de gravin d'Aubant, vernam men, dat zij met haren echtgenoot en kind, aan boord van een hollandsch schip, naar het eiland Bourbon was gereisd. Dit eiland, insgelijks eene fransche bezitting, ligt ten oosten van de afrikaansche kust. Nog vele jaren sleten de echtgenooten daar, in dat wilde en schilderachtige eiland, een rustig en gelukkig leven. Het was zoo wat negen en dertig jaar geleden, dat prinses Charlotte St. Petersburg ontvluchtte; zij was negen en vijftig jaren oud, toen haar echtgenoot en kind aan eene besmettelijke koorts, die op het eiland heerschte, bezweken. Dit had plaats in 1754. Op het oogenblik dat de oude dag ging aanbreken, doch na jaren rust en vrede te hebben genoten, stond Mevrouw d'Aubant andermaal alleen in de wereld. De dierbare dooden had zij ter ruste gelegd en wel overtuigd dat | |
[pagina 212]
| |
dinant.
| |
[pagina 213]
| |
in eene londensghe bierbrouwerij, door g. doré
| |
[pagina 214]
| |
het voor haar, in die wildernis, geen mogelijk leven was, besloot zij naar Europa terug te keeren. Wilde zij eindelijk aan de paleizen gaan kloppen, door hare familie bewoond? Neen, de weduwe d'Aubant, altijd het incognito behoudende, betrok een klein huis in de voorstad Montmartre te Parijs. Hoe, is ons onbekend, doch hare familie had haar bestaan andermaal ontdekt, en zij, Charlotte, scheen niet meer zoo wars van haar, al keerde zij in den schoot van haar gezin niet terug. Albert II, hertog van Brunswijk, met eene jongere zuster van Charlotte in het huwelijk getreden, legde haar eene jaarwedde van 60.000 gulden toe. Hare zuster, de koningin van Hongarië, drong dikwijls bij haar aan, zich met der woon in Oostenrijk te vestigen; zij weigerde. Welk waren de reden dier weigering? Zij, die hierin eene vrees zien van aanleg tegen haar protestantsch geloof, visschen in dien stroom van redenen welke haar moesten beroeren, na een dergelijk leven, waarschijnlijk datgene op, wat hun het meest bevalt, doch wat den grondigen lezer niet als de sterkste zal toeschijnen. In 1761 woonde Charlotte te Brussel en heeft daar een groot deel van hare jaarwedde aan den arme weggeschonken, een bewijs dat zij eene weldadige vrouw was. In 1772 stierf zij en had den hoogen ouderdom van acht en zeventig jaar bereikt. Kort nadien ontstond de pennetwist, waar wij in den aanvang van dit artikel over gewaagden; Rusland loochent, natuurlijk, de beweering van Mevrouw d'Aubant; doch wat zeer sterk ten haren voordeele pleit, is, dat zij nimmer hare pretentiën heeft opgedrongen en haren toestand nooit ter uitbuiting heeft doen dienen. Ten slotte, de erkenning van hare familie weegt wel op tegen de loochening van het russische Gouvernement. |
|