Tien dagen te Blankenberghe
door een Redacteur in vacantie.
(Vervolg.)
Ik zie van verre Leopold van Wulpen reeds wenken, om ons te beduiden dat onze ‘koesjes’ wachten; Leopold kent al zijne gasten; de Antwerpenaar schijnt hem bijzonder genegen; 't is misschien ook al ijdelheid van onzen kant!
Inderdaad, Leopold houdt al de Antwerpenaars, met of zonder titel, voor ‘stief riek volk’, en voor dergelijk volk wil immers iedereen aan eene badplaats doorgaan?.....
Dat wil ik u later eens wijsmaken, als ik eenige der snoòs zal beschrijven, die te Blankenberghe poseerden, en die, als poppen uit de marionetten kas, voor mij dansten.....
Den tweeden dag van mijn verblijf wist mijn badmeester reeds wie ik was; want hij sprak me van de zaak Schoep, die destijds zooveel gedruisch maakte: Schoep, die naar de onsterfelijkheid overgaat, omdat hij geweigerd heeft zijn pas geboren kind in het fransch te laten opschrijven.
Hoe een dubbeltje soms toch rollen wil!
De zee brult en buldert; maar zij is nooit zoo onstuimig geweest als de Vlamingen, voor dien reeds in zijne wieg miskenden kleinen Schoep: - de dagbladen hielden donderende proclamatiën in; de herbergredenaar klopte met de vuist op tafel; de tribune-flamingant verklaarde den oorlog aan het verfranschte gouvernement; duizenden en duizenden Vlamingen trokken op, of liever stoomden naar Brussel, en al was eigenlijk hunne vlag, niets... dan de luur van een kind in de wieg - het grootsprekend gouvernement werd bang voor die vlag met onkenbaar wapen......
Had men dien kleinen Schoep niet gehad, en dan eenige dommigheden van hooggeleerde rechters, die de wet alleen naar hunne beliefte willen uitleggen - onze vrienden hadden nooit de wet op het vlaamsch voor de rechtbanken, in de Kamer gestemd gekregen.
Kleine dingen hebben groote gevolgen; als Schoep ooit groot wordt en als eene soort van vlaamschen Messias optreedt, zal hij tot onze kinderen kunnen zeggen:
‘Gij zoudt tot nog toe in eene u vreemde taal veroordeeld worden - gesteld dat gij u onder de vriendschappelijke nagels van moeder justicie moet leggen - indien ik, in mijne wieg, niet zoo formidabel tegen het fransch van mossieu Mestdach van Terkiele - een nu reeds lang vergeten celebriteit -geschreeuwd had!’
Laat ons dankbaar zijn tot in het verste nageslacht; doch laat het spooksel van de wieg-Schoep, die het gouvernement van 1872 zooveel vrees aanjoeg, mij hier niet langer plagen.
Het strand is nog levendiger geworden dan voor eenige oogenblikken; het gewiemel groeit aan. Hier loopen een paar jonge dames met het loshangende hair op den rug, om de lange vlechten te laten droog waaien; daar komt er een op een luien ezel aangereden; ginder plonst een juffertje door het duinzand, waarin hare dikke, waggelende moeder schier blijft steken.
Alles leeft, schettert, schatert gelijk op eene jaarmarkt; men vangt een woord duitsch, engelsch, fransch, zweedsch of neêrlandsch op, en gansch dat mengelmoes gaat in het statige gebruis der zee - voor haar niets dan wat gemurmel - verloren.
Wat een zwerm kinderen wiemelen daar rond, gewapend met schuppen, nationale en fransche vlaggen, emmers en gieters!
De kabouters graven grachten en bolwerken in het zand. Daar rijst een heuvel van drie of vier voet hoog op; de fransche vlag waait op den top.
Helaas! de zee is hier de pruisische pinhelm: zij bestormt het fort en de golf breekt, onder het gejuich der jongens en deinst terug; doch reeds iets heeft ze van het zandfort weggespoeld.
Een nieuwe golf spoelt aan, een derde volgt, een vierde komt en het meesterstuk der knapen smelt weg als suiker in een glas water. ‘Redt de vlag! redt de vlag!’ Dat kost overigens slechts een paar natte voeten.
Gij glimlacht, dikke worm, altijd met een echo quelconque onder den arm; gij glimlacht om die kleine fortenbouwers?
Maar zijn de forten, welke onze groote ingenieurs maken, solieder, vaster, duurzamer dan deze? Dat speelgoed wordt immers ook door de groote zee van den tijd weggespoeld, en er blijft geen spoor van die menschelijk kracht over!
Jammer maar, dat de vlag later met iets anders zal moeten gered worden, dan met twee natte voeten - ja, zelfs met voeten plassend in het bloed, iets wat gij, dikke philosoof, zonder twijfel met de woorden ‘vaderlandsliefde’ en ‘nationaliteit’ bestempelt.
Laat mij u echter opmerken, dat gij zelf - en gij zijt zeker wel een volbloediger - voor alle die groote woorden geen droppeltje bloed over hebt. Ik echter zoo min als gij; maar gij wilt aan de waarde van die woorden doen gelooven, en ik denk integendeel, dat ze grootendeels uitgevonden zijn, om ons goudpoeier in de oogen te strooien en slechts heel zelden verdienen, dat men er zich zelfs een paar natte voeten voor maakt.
Ik heb voor die woorden, in de meeste gevallen, zelfs geene lichte verkoudheid meer over. Als ik zie, uit de officieele dokumenten, wat schurken er in de hooge politiek zitten en hoe zij met het leven der burgers in de oorlogen spelen, dan vraag ik mij zelf af hoe de menschen zich nog zoo domweg en tot hun nadeel, door eenige ronkende dagbladwoorden, door de heeren dikke epauletdragers en gegalonneerde frakken, bij den neus laten leiden....