Haag aantrof, waar hij, in het schouwburglokaal en door de zangers des franschen tooneeltroeps, eene cantate deed uitvoeren, bij gelegenheid der meerderjarigheidsverklaring van den prins van Oranje - een werk met prachtige gedeelten, en dat, jammer genoeg, in het vergeetboek is geraakt.
Gevaert was destijds eene levenslustige, opgewekte, eene recht dichterlijke ziel; zijn omgang was gezellig, opgeruimd, aantrekkelijk. Het ontbrak hem geenszins aan geest en vroolijkheid; en ging gemakkelijk tot het ernstige over, waarin hij dan ook even tintelend en levendig was als in het luimige.
Stellig was hij een man met veelzijdige kennis, zonder verwaandheid aan het licht gebracht: er was in hem iets van den ronden jongeling. In de schaduw van het bosch in den Haag, of op het strand der zee te Scheveningen zong hij ons de melodiën voor, die hij in zijne nog niet opgevoerde opera's plaatsen zou, en die wij ook, jaren nadien, in der waarheid erkenden en toejuichten.
Druk hield Gevaert zich destijds bezig met verschillende letter-, geschied- en taalkundige studiën. Hij sprak, even als vele Vlamingen, verscheidene talen, kende volledig onze noord- en zuidnederlandsche letterkunde, de oude gelijk de nieuwe; was, kortom, een flamingant in den vollen zin des woords, hetgeen hij, naar men ons verzekert, niettegenstaande zijne fransche omgeving, immer gebleven is, ofschoon hij niet rechtstreeks en als zoodanig, gelijk Benoit doet, optreedt.
In 1853 zich te Parijs gevestigd hebbende, deed hij verscheidene opera's in het Theâtre-Lyrique opvoeren. Georgette, le Billet de Marguerite, les Lavandières de Santarem zijn hoogst verdienstelijk, maar zij verbleeken tegenover Quentin Durward en Capitaine Henriot.
Gevaert componeerde een groot getal vlaamsche kooren, verscheidene cantaten, liederen en wat dies meer. Van 1866 tot 1870 was hij directeur der muziek in het parijzer opera, eene functie welke voor hem Herold en Halevy hadden waargenomen; doch tijdens den franschduitschen oorlog viel de opera-wereld te Parijs en Gevaert keerde naar Gent terug, om aldaar rustiger dagen af te wachten.
In 1871 viel, door het overlijden van Fétis, de plaats van directeur van het koninklijk conservatorium en der koninklijke kapel open, en Gevaert werd tot die functiën geroepen. Het was inderdaad plicht, dat België nogmaals dien kunstnaam niet aan den vreemde afstond, zoo als het er reeds zoovelen heeft afgestaan.
Gevaert is lid van het Institut de France, lid der koninklijke Akademie van België en andere geleerde genootschappen.