IV.
Tegenwoordig is Blankenberghe een allerliefst plaatsje, en door een spoorweg aan Brugge verbonden.
De duinen zijn, op eene lengte van twee kilometers, door een prachtigen en met baksteenen bevloerden dijk vervangen; eene lange rij sierlijke gebouwen verrijst langs de zee, terwijl het strand het schoonste is van gansch westelijk Europa.
Dit laatste ten minste verklaren de bezoekers van badplaatsen.
Oostende, zelfs Scheveningen, als badplaats genomen, kunnen met Blankenberghe niet wedijveren, hoe heerlijk de laatste plaats ook zij.
Beschouwd in verband met den Haag en het Haagsche Bosch, is er wellicht niets aantrekkelijker te vinden dan Scheveningen; maar men rust te Scheveningen niet; men legt er zich niet nêer om er te blijven.
Als ik te Scheveningen uit zee kwam, was ik altijd aangedreven om te doen gelijk mijn poedelhond, die, uit het water springend, regelrecht, naar huis - en ik naar den Haag - liep, natuurlijk met wat meer toilette dan mijn poedel.
Die koninklijke dame, met al hare dichterlijke schoonheid, heeft ook zoo veel aantrekkelijkheid!
De sirene zit te Scheveningen niet in het water; maar wel in het bosch en in de stad.
Te Blankenberghe echter is men thuis, men geniet er wezenlijk rust, men blijft er dag in dag uit, tenzij om eens een enkelen dag naar Brugge te stoomen - naar dat Brugge met zijnen schat van kunstschoonheden, die echter bewaakt worden door eene bende van onbeschaamde uitbuiters - eerste kwaliteit.
De tourist, die in Brugge geweest is, moet wel toezien als hij die stad verlaat, of men nog zoo genadig is geweest, hem de knoopen aan zijnen jas te hebben laten behouden.
de machinist der lokomotief.
Nergens is een zoo uitgestrekt, zoo vrij, zoo weinig gevaarlijk strand als te Blankenberghe.
Meer dan twee honderd badkoetsen, in lichte kleuren geverfd, staan in eene lange rij, op eenige stappen van de plaats, waar de golfslag bruisend komt breken.
Elke koets draagt den naam des eigenaars, wiens standplaats ieder jaar bij loting aangewezen wordt.
Op de voorpunten waait niet zelden de nationale vlag, en binnen in de koets zult gij, boven de deur, onmisbaar het takje gewijde palm zien steken.
De visschers, die hier zelf de badkoetsen exploiteeren, zijn nog innig geloovig, al ziet de dikke worm met gouden bril op den neus en met een eeuwigen echo quelconque in de hand, daar ook boosaardig tegen op, en al buldert hij verontwaardigd tegen al die superstitie, welke hij - gewis een oud koopman in smeerkaarsen - reeds lang naar de maan heeft geblazen.
Die dikke worm moet een M. Prudhomme zijn: de type was volledig.