adres van ons huisgezin, of zou dit of dat, verder op, voor een onzer familie-betrekkingen, meênemen.
Reede in de verte had men, in den zomeravond, het belgeklingel zijner paarden gehoord; allengs kwam dit getink nader. Het zware span, twee en drie paarden, had dapper werk, want hoog was het voertuig geladen; langs achter en langs voren bortelde de lading uit, en zelfs sleepte zij schier over de baan, want onder den wagen waggelde nog een lange, met goederen opgestapelde mand.
De voerman ging, men zou gezegd hebben, half slapend naast de paarden; maar de zwarte hond, onder de kar gebonden, blafte en liet zijne glimmende oogen en zijn rooden muil zien. Zoo rolde de wagen langs de openstaande huisdeuren en de smidse van het dorp, uit welke reeds het helder licht en vuur tot op de straat scheen; zoo rolde hij voort, hield even aan de oude afspanning stil en verdween dan weêr in de schemering gelijk hij gekomen was.
Tegenwoordig, zeggen wij, is de vrachtwagen maar zelden meer te zien; eene doodsche stilte heerscht op de heirbanen. Op eenige plaatsen wordt echter die stilte, op zekeren afstand, onderbroken door een sterker wordende donder.
Ginds ver verschijnt iets gloeiends. Is het de bliksem in de duisternis? Even snel snijdt het licht voorbij. Het is de stoom, die de goederen vogelvlug wegvoert, en deze reeds ter bestemming brengt, eer onze goede voerman de oogen geopend en zijne paarden opgetuigd heeft.
Madoux heeft ons blijkbaar een ledigen wagen voorgesteld, want de paarden trekken eigenlijk niet. Ook missen wij de mand, den hond onder de kar en achter de speken van het wiel. De wagen bevindt zich op geen steenweg, zelfs niet in een karrespoor, dat zich op de vlakte niet afteekent - kleine bijzonderheden, die wij, welke vrachtwagens kennen, noodzakelijk moeten opmerken.
De genoemde schilder is echter een man van talent; er is beweging, teekening en kleur in zijn werk, en wij deelen met genoegen zijn ouden vlaamschen vrachtwagen aan onze lezers meê.