tusschen haar en hem banden des bloeds bestonden, dat er eene verwijdering was ontstaan en het beeld der verleidelijke jonkvrouw van Wassenaer een oogenblik naar de plaats kon dingen, die de dochter des valkeniers vroeger bezette.
Had Midletown deze nieuwelinge, zonder weerstand, tot de plaats toegelaten? Neen, meer dan eens had hij het denkbeeld afgeweerd, doch sedert den vorigen dag, den dag der jacht, was hij schier in den tegenstand bezweken.
De vroolijke amazone met de rijzweep, trad meer en meer op den voorgrond, de eenvoudige Elie week meer en meer in de nevelen. De gunst waarmeê de prinses-douairière, Helena van Wassenaer blijkbaar overlaadde, werkte in niet geringe mate meê, om haar in Hendrik's geest de voorkeur te doen geven.
Doch nu trad Elie met hare schoone blauwe oogen, door tranen van geluk overwolkt, andermaal vooruit; zij beriep zich op de vroegere blijken van genegenheid, op afgelegde beloften en tot haar snelde nu ook weêr Hendrik Midletown, en omhelsde Elie als zijne bruid, nog inniger, dan hij Retha als zijne zuster kuste.
Daarbij Elie was schooner dan ooit; zij was eenvoudig, argeloos, rein van harte; zij was een kind uit de burgerij, waarin hij, de jongeling was opgevoed; er was nog een andere band die hem aan haar verbond, het was de godsdienst en nog wel die, voor welke zijne moeder, zijn vader en grootvader hadden geleden, waren gebannen en de laatste en de eerste uitgeplunderd.
Met het hart kloppend van geluk, was de jongeling den valkenier genaderd en had hem de hand zijner dochter gevraagd, en om nu te toonen hoe fier hij was op de schoone Elie, nam hij haar, op den dag van het schuttersfeest aan den arm, en toonde openlijk aan allen dat zij, Eric's dochter, de toekomstige gade van Midletown wezen zou.
Wij zegden hooger dat de pijl van graaf Dona's boog den oppervogel had doen waggelen; het voorbeeld was besmettelijk en aller aandacht was en bleef op den schutsboom gericht.
Cornelis Dieltjens deed den oppervogel vallen; Peeter Dergent schoot den tweeden, Peeter De Kinder den derden neêr, ‘alle tot behoef van deser gulde’ zoo luidt het proces-verbaal der schieting.
Aan die knappe schutters wilde de gilde dan ook eene ‘courtosie’ doen en vereerde aan den eersten prijswinnaar een ‘silveren beker weert thien gulden,’ aan den tweede een dergelijken beker van acht en aan den derde een van zes gulden.
De prinses-douairière ging de schutters met een vleiend woord geluk wenschen over de behaalde zegepraal, zonder dat zij vergat er bij te voegen, dat de triomf des te schooner was dewijl bekwame schutters, als graaf Willem en graaf van Dona, aan den wedstrijd hadden deelgenomen.
Hoeden en mutsen werden gewuifd of de bogen in de hoogte gestoken; de santés werden gedronken, de horens der Jonggesellen schalden en het veldkanon, achter in den hof geplant, donderde de behaalde eer luidruchtig uit.
Op hare wandeling door den tuin, ontmoette de prinses-douairière andermaal Midletown, en als wilde zij het straks afgebroken gesprek hervatten, zegde zij:
‘Breng onze gelukwenschingen aan mevrouw uwe moeder over. Kan ik verder nog iets voor u doen?’
‘Ik had nog een verlangen van Uwe Hoogheid?’
‘Spreek.’
‘Ik wenschte de eer en het geluk te hebben aan Uwe Hoogheid, onze hoogvereerde Vrijvrouwe, mijne verloofde te mogen voorstellen.’
‘En die is?’
‘De zuster mijner zuster, Elie Ralph.’
Het oog der prinses ontmoette juist dat van de jonkvrouw van Wassenaer; doch op dezer gelaat was niets, niet de minste ontroering, zichtbaar.
‘Ook hierin wensch ik u geluk,’ zegde de prinses. ‘De familie Ralph is te innig aan de uwe verbonden, om beiden nog te scheiden..... En ge hebt dus geen lust om ons naar het vorstelijk 's-Gravenhage te vergezellen?’
‘Uwe Hoogheid zal mij vergeven, als ik den wensch uitdruk hier, in onze nederige Vrijheid, te blijven wonen, en de laatste dagen van het leven mijner moeder alzoo te veraangenamen. Ik heb geen andere zucht in mijn leven dan deze, en ik hoop dat Uwe Hoogheid deze zal billijken.’
‘Volledig!’ doch, of Amalia van Solms juist op dat oogenblik waarheid sprak, is moeilijk na te gaan; want zij had voor dien Midletown eene schoone, of ten minste eene schitterende toekomst gedroomd.
De voorstelling van Elie Ralph had plaats; de jonkvrouw van Wassenaer woonde haar uiterlijk koel en onverschillig bij en de woorden der prinses, tot het jonge paar uitgesproken, maakten schijnbaar geen indruk op haar.
Toen Helena van Wassenaer bij het vallen des avonds zich op hare kamer bevond en haar kamermeisje bezig was met haar van hare sieraden te ontdoen, klonk in de verte een regelmatige bellenslag in de straat; allengs naderde die klank en de jonkvrouw ging bij het venster, om te weten wat er gaande was.
Helena zag een priester in wit koorkleed, voorafgegaan door een knaap die de bel roerde, vergezeld door een paar oude menschen, die elke eene brandende flambeeuw droegen.
De burgers op de straat bogen de knieën; de deuren der huizen werden geopend en op den dorpel knielden de bewoners. Er was iets zoo plechtig, zoo godsdienstig, zoo roerend in die eenvoudige groep, dat het hart van het gereformeerde meisje sneller tokte. Neen, zoo diep had nooit eene godsdienstige plechtigheid haar getroffen!
Dit was echter de plechtigheid, waarvan de hatelijke en dikwijls platte Huygens, in zekere gemeene antwerpsche klucht, durfde zeggen:
........... Daer komt een dingh by tye
Met belle langs de straet; dat moet je machtig mye,
Daer loopen kaersen om by klaere sonneschyn
En 't volkje knielter voor; dat moet je laeten tryn.
Helena van Wassenaer knielde niet - neen! maar zij zag de katholieke Berechting met een jagend hart, met een onverholen eerbied achterna, en toen zij van haar kamermeisje vernomen had, dat deze voor Retha Midletown bestemd was, boog zij het hoofd en zegde in zichzelve:
‘Ik wil niet haten; dat zij leven en gelukkig zijn!’
Een oogenblik volgde haar oog den godsdienstigen stoet; de helle klank verzwakte en stierf weg, het licht der flambeeuwen verdween. Alles verviel weêr tot eene doodsche stilte.
‘Laat mij alleen,’ zegde de jonkvrouw tot het kamermeisje.
Toen Helena van Wassenaer alleen was, liet zij haar brandend voorhoofdje tegen de koude glasruiten rusten en mompelde: ‘heengaan’ en zij deed met de rechterhand een gebaar, alsof zij eenen traan uit het oog wischte.......
Een paar dagen na het schuttersfeest, verliet de prinses-douairière de Kempen, om zich over Merxplas, naar de baronnie van Zevenbergen te begeven. De gilden vergezelden Hare Hoogheid andermaal tot op de grenzen der Vrijheid; doch Midletown maakte geen deel van den stoet.
Had Hare Hoogheid aan de jonkvrouw van Wassenaer, eene laatste tortuur willen sparen? Wilde zij zelf dat avontuur, dat wellicht niet aan hare verwachting beantwoord had, vergeten?
Dat is en blijft een geheim.
Weinige weken daarna, toen Retha van den rand des grafs teruggekeerd was, en deel aan de vreugde nemen kon, had het huwelijk tusschen Elie en Hendrik plaats en de familie des valkeniers vestigde zich in het huis der oude dame, daargelaten Eric, die de oude en trouwe valkenier bleef, zelfs nog toen de dood den stadhouder wegrukte, maar Amalia van Solms echter schier ieder jaar, in den herfst, op het kasteel vertoeven kwam.
Helena van Wassenaer kwam nooit meer met Hare Hoogheid in de Vrijheid terug en de prinses, hoe dikwijls zij de Midletown's ook ontmoette, noemde nimmer haren naam. Alles was vergeten... misschien.
Denzelfden dag, dat Amalia van Solms in 1649 de Vrijheid verlaten had, werd ook de gevangenis voor Mozes den sjachelaar geopend, omdat de zaak, voor welke hij aangehouden was, nu toch was opgelost en zijn handlanger niet opdagende, niettegenstaande alle schoone beloften, het niet duidelijk kon bewezen worden, dat de jood met het inzicht van aftruggelarij had gehandeld.
Mozes kreeg echter aanzegging, dat hij verbannen werd uit den Lande van Turnhout.