Bij de brievenbus.
Eene belangrijke geschiedenis zou gewis die zijn van den post of het brievenverkeer, en dat eigenlijk eerst in ons tijdvak tot die volmaking is gekomen, welke wij alom opmerken. Hoeveel eeuwen liggen er inderdaad tusschen het eerste spoor van min of meer regelmatige overdracht van boodschappen (angareïon), waarvan Herodotes bij de Perzen spreekt, en den uitvinder der postzegels Rowland-Hill!
Wie nieuwsgierig is die langzame ontwikkeling na te gaan, neme het onlangs verschenen werk van Arthur de Rothschild ter hand, en zal zich, in weinige uren, bekend maken met de geboorte en opgroei dezer zoo nuttige en beschavende instelling.
Beurtelings treden voor zijn oog de grieksche en romeinsche boodschappers op, en de laatsten onder twee verschillende vormen; de cursus publicus, alleen voor officiëele mededeelingen bestemd en de angarioe, voor algemeen boodschappenverkeer.
In de barbaarsche jaren der middeleeuwen verdwijnt alle spoor van regelmatige instelling in dezen aard. Later zijn het de universiteiten, welke, voor de geregelde betrekking tusschen de escoliers, met hunne ouders en bloedverwanten, het verkeer van brieven inrichten.
Den 19 Juni 1464 gaf Lodewijk XI een ordonnancie uit, bij welke, op de groote wegen zijns rijks, en om de vier uren, geplaatst werden ‘maistres tenant chevaulx courans pour le service du roy.’ Die postmeesters en chevaucheurs mochten alleen, op doodstraf, ten dienste des konings staan.
Van lieverlede ontwikkelde zich in Frankrijk de postdienst, doch slechts zeer langzaam. Onder de regeeringen van Hendrik IV, onder Lodewijk XIII en Lodewijk XIV was deze gansch koninklijk en stond onder toezicht van een controleur of intendent. Onder Lodewijk XIV beliep de inkomst van den post 122.000 livres. Een eeuw later was de verpachting op 8,800,000 livres gestegen; verhoogd door 1/5 der zuivere opbrengst klom die som tot 11 millioen.
In Duitschland was de titel van grootmeester der duitsche posterijen, erfelijk in de familie Toren-en-Taxis; deze familie, in den aanvang grafelijk en later prinselijk, had den eersten paardenpost tusschen Tyrol en Italië ingericht. De hooger gemelde titel werd haar in 1574 door keizer Maximiliaan 11 toegekend.
In 1806 bestond dit monopolium nog en in 1871 verdween het, mits betaling eener schadevergoeding aan gezegde familie.
Over de Nederlanden en hun brievenverkeer wordt eige nlijk niet gesproken; doch wij volgden hier, min of meer laat, de algelneene beweging. Zoo vinden wij, om niet van vroeger te gewagen, in de XVe eeuw gewag gemaakt bij oudheidkundige schrijvers, van het aanschaffen van houten briefbussen, die de stadsboden werden aangehangen, als er hier of daar een officiëel bericht moest worden overgebracht.
Die instelling was eigenlijk gerechtelijk, en niemand mocht zich met dergelijke overbrenging inlaten, zonder daartoe behoorlijk aangesteld te zijn. De boden brachten het bericht van deze of gene misdaad naar andere steden of oorden over, en het schijnt dat dit destijds den schelm zooveel schrik aanjoeg als nu de telegraaph.
In de XVIe eeuw ging het ongeveer als een eeuw vroeger. Hofdijk vertelt in zijne levendige, doch voor ons, Vlamingen, over het algemeen wat stroeve taal, als volgt de aankomst van brieven:
‘Er is een schip binnengeloopen, en nauwelijks ligt het rustig aan de palen, of, ingevolge het vastgesteld gebruik, komt de schipper aan wal, en begeeft zich naar het huisken om er het paalgeld te betalen, en de brieven, die hy voor herwaart heeft overgebracht, aan den paalmeester af te geven, opdat de gezworen roedrager of koopmansbode - (een verschil met den officiëelen stadsbode, waarvan hooger sprake is) - die terstond bestelle.’
Die gezworen loopers ‘al gaan zy ook met der stede loopbussen’ in zilver, en niet meer gelyk in voortijden, zooals nog de Arnhemsche bode in 1448, met ‘een holten Brieff-bus’, gaan toch niet overal, door het gantsche land, laat staan nog door het buitenland.’ Het was enkel de groote middenpunten, en waarschijnlijk nog slechts eenige, die deze gebrekkige betrekking hadden.
Zelfs ging het overal nog zoo regelmatig niet; te Amsterdam vertelt Scheltema, dat het volk, zoo haast een schip aanlandde, de brieven van argelooze vreemden of ook van stadgenooten aannam, met beloften deze trouw te bestellen; maar de schavuiten schreven op de brieven zooveel bode-loon als zij het goedvonden, en weigerden de poorters het geeischte loon te betalen, dan dreigden zij soms de brieven te verscheuren.