die adellijke strengheid, hem uit te huwelijken en het oog viel op eene jonkvrouw uit de machtigste geslachten van Oostenrijk, op Fransisca von Lichtenstein. De jonge prins was onbewust van die keus. Dat was immers ook niet noodig! Men huwt het hart niet, men huwt de fortuin, den schitterenden naam. Op zekeren dag gebood de vader den jongen vaandrig, in 't rijtuig te stappen, en voorwaarts! naar Weenen.
In de Fragments des Mémoires de ma vie vertelt de prins zelf de episode van zijn huwelijk: ‘Ik kwam,’ zegt hij, ‘in een huis, waar een aantal lieve kinderen waren, getrouwden of te trouwen, dat wist ik niet. Men zegde mij, plaats naast het jongste meisje te nemen. Ik vernam door de lieden van mijn gevolg, dat er spraak was van mijn huwelijk; maar als ik, bij het opstaan van tafel, aan alles dacht, wat ik gezien had, wist ik niet, of het mijne schoonmoeder of eene tante was, of dat het de jonge kleine meisjes waren, welke men mij als vrouw bestemde.
Acht dagen later trouwde ik; ik was achttien jaren oud, en mijn vrouwtje was er vijftien; wij hadden elkaêr geen enkel woord toegesproken. Zoo deed ik wat men den ernstigen stap in het leven noemt. Ik vond dat kluchtig gedurende eenige weken; daarna - werd het mij onverschillig.’ En verder sprekende van een vuurwerk dat, ter gelegenheid van de bruiloft werd ontstoken, en waarin men twee harten voorstelde, waarvan het een als een sisser uitbrandde, voegt de spotter er bij: ‘het hart mijner vrouw vloog de lucht in en het mijne bleef.’
Een belgisch schrijver, de heer Peetermans, merkt te dezer gelegenheid op, dat de prins bij het schrijven van die episode, zijn juisten ouderdom niet kende: hij was inderdaad, op het oogenblik van zijn huwelijk niet achttien, maar wel twintig jaren oud. 't Was de ouderdom der dwaasheid, der vertering, der avonturen: doch ook de ouderdom, dat hij de zoo lang gedroomde lauweren, in den strijd, mocht gaan oogsten. Europa nam de wapens op, om aan Frederik II Silezië te ontnemen en die stoutmoedig geworden pruisische monarchie te kortvleugelen; het was toen dat de prins zijne denkbeelden, goede en kwade, onbezonnene in menigte, op het papier wierp onder den titel Mes écarts.
Wij verlaten den veldheer, die na den slag van Hochkirch uit de hand van keizerin Maria-Theresia het brevet van kolonel ontving, ter belooning van zijne onversaagdheid, hoewel zijn vader, minder in geestdrift voor den losbol dan de keizerin, hem zegde: ‘Het was reeds ongelukkig genoeg voor mij, mijnheer, u als zoon te hebben, dan dat mij nog het ongeluk moest te beurt vallen u als mijn kolonel te moeten aanzien.’ Maria-Theresia schonk echter den prins hare voorliefde boven elk ander, toen zij Lodewijk XV, op eene gansch bijzondere en hoffelijke wijze, de zegepralen te Marxen behaald, wilde berichten; prins de Ligne werd ten dien einde naar Parijs afgevaardigd.’
De jonge prins, die zoo lang het parijsche hofleven gedroomd had, vond zich echter, te oordeelen naar zijne gedenkschriften, te leur gesteld. Zoo min de koning als zijne courtisane bevielen hem, en welhaast verdween hij van het hof om in de stad zelve de vermaken - de losbandigste niet uitgezonderd - na te jagen.
In het Babylon van dien tijd maakte de jonge kolonel eene zoo groote bres in zijne fortuin; hij wierp zooveel schuldbrieven uit, welke allen in 's vaders heerlijkheid terecht kwamen, dat de oude veldmaarschalk hem gebood die kostbare tooverwereld te verlaten, en te Badour rekenschap over zijn gedrag te komen geven.
Prins de Ligne, die, zoo als wij gezien hebben, reeds op zijn twaalfde jaar, en niettegenstaande het strenge toezicht van den ouden veldmaarschalk, Voltaire's schriften las, wilde, toen de vrede in Februari 1763 geteekend en hij tot den graad van generaal-majoor bevorderd was - prins de Ligne wilde, op zijne tochten door Zwitserland, den philosooph van Ferney, den duivel van het ongeloof, bezoeken.
In de maand Augustus van hetzelfde jaar, klopte hij bij den schrijver van Candide aan, en werd er welwillend ontvangen. In zijne gedenkschriften herinnert de prins het oordeel van Voltaire over Frederik-den Groote: ‘hij heeft nooit een grein dankbaarheid in het hart gehad,’ zegde de dichter; ‘hij had er enkel en alleen voor zijn paard, dat hem te Molwitz redde. Het paard was gepensioneerd; maar de jager, die hem kwam berichten dat de veldslag gewonnen was, is nog jager.’
Dat oordeel over den koning-philosooph was bloedig, doch het was rechtvaardig; het was des te bloediger, dewijl Frederik door dien veldslag, in Europa den naam van le coureur de Molwitz bekomen had. Inderdaad, van het slagveld gevlucht, had hij slechts zijn behoud aan de snelheid van zijn paard te danken, en bracht den nacht in eenen eenzaam gelegen molen door, waaruit hij 's morgens, gansch door meel bestoven - maar overwinnend, te voorschijn kwam. Maarschalk Schwerin had middelerwijl den zege behaald. De koning avait remporté la victoire en fuyant.
- ‘Sire,’ zegde hem later, doelende op de zegepraal te Molwitz een hoveling: ‘Sire, ge hebt u met roem overdekt.....’
- ‘Met meel, wilt ge zeggen!’ had Frederik den goeden geest van te antwoorden; maar toch gevoelde hij den angel van den spotlach dien in Europa opsteeg, en Voltaire vooral vond er een helsch behagen in, dit feit te herinneren en den koning daardoor in een belagchelijk daglicht te stellen.
Prins de Ligne bleef acht dagen bij den kluizenaar van Ferney, knoopte na zijn vertrek eene briefwisseling met hem aan, en mocht het den dichter niet gelukken hem gansch tot zijne wijsgeerige denkbeelden over te halen, dan toch wierp Voltaire meer en meer de twijfelzucht in de ziel des edelmans: hij werd meer en meer in den weg van het epicurisch scepticism geslingerd, dat hem niet meer verlaten zou.
Door den dood zijns vaders, met wien de losbol zich, kort voor zijn afsterven, verzoend had, bevond de jonge prins zich aan het hoofd van eene onmeetlijke fortuin, Heer van Beloeuil en Badour - Beloeuil het schitterendste buitenverblijf dat men droomen mocht, en van waar hij ‘in één dag reizens te Parijs, te Londen, te 's Gravenhage of te Spa wezen kon.’ Nu was hij te Brussel, dan te Parijs, doch wanneer het heerlijke jaargetij de bloemen deed ontluiken, kwam hij onder de schaduwrijke boomen van Beloeuil vertoeven.
(Wordt vervolgd)