De Belgische Illustratie. Jaargang 6
(1873-1874)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijGodsdienstige en volksfeesten.'t Is een reeks van prachtige dagen voor de kinderen - die, welke het oude jaar eindigen en het nieuwe beginnen! St. Nicolaas-dag opent de baan, dan volgt de heerlijke en vroolijke kersboom, dan het feest der Onnoozele Kinderen, eindelijk volgen de Nieuwjaarsdag en de Drie-Koningen. 't Is ook feest voor ons, voorzeker, doch voor de kinderen toch bovenal; want wij, ten minste die welke nog aan den ouden trant gehecht zijn, worden op veel van die dagen kinderen met hen. Vervullen wij de groote rol niet in dien blijden St. Nicolaasdag, dansen wij niet hand aan hand meê rond den kersboom; stemmen wij niet in met het kerslied, aan de krib gezongen; juichen wij niet met onze kleinen op het kinderfeest, wanneer de jongsten als opperste meesters gebieden, en zoo koddig, zooals wij in Antwerpen zeggen, ‘vaderke’ spelen; en wie gedenkt de kleine bengels niet in geschenken op Nieuwjaarsdag! De zalige fransche omwenteling, op het einde der voorgaande eeuw, heeft veel van die lieve en christelijke feesten weggeveegd, en ze door dikwijls onzedelijke schouwburgtooneelen vervangen: willen wij Vlamingen zijn en Vlamingen blijven, dan moeten wij met de taal, ook onze volksoverleveringen opbouwen; dan moeten wij herworden wat wij vroeger waren - een eigenaardig volk. Als men, te beginnen met den aanvang van December, onze straten doorwandelt, zou men zeggen dat al die feesten in elk huisgezin gevierd werden en echter is dit niet zoo, terwijl zij, daar waar zij worden herdacht, nog niet zelden hun wezenlijk karakter hebben verloren en eene braspartij, in plaats van een christenfeest, zijn. Hoe het zij, de nijverheid welke zich op duizendvoudige wïjze ontwikkelt, geeft voorzeker gelegenheid genoeg tot het aankoopen van geschenken op die dagen. Wat al juweelen, schitterend in het gazlicht hier, wat al prachtige en bedriegelijke namaaksels ginder! De valsche juweelen zijn niet van de echte te onderscheiden en de fransche nijverheid heeft daarin alle denkbeeld overtroffen. Wat al pracht levert ons de fransche, duitsche en engelsche nijverheid in kinderspeelgoed en huiselijke nietigheden! Gansch de nijverheidswereld draagt bij om de feesten prachtig en aantrekkelijk te doen zijn. Hebt ge nooit den avond voor Nieuwjaarsdag, in de straten van Parijs, Brussel, Weenen of Rome rondgewandeld? Wat al gewoel van kleine en groote kinderen, van rijtuigen, van koopers en nieuwsgierigen! De rijke koopt juweelen en prachtvoorwerpen; de mindere heeft zich eene kleinigheid voor zijne vrouw, zijne kinderen, voor die welke hem lief zijn, aangeschaft en bergt het in den binnenzak als een geheim, hetwelk slechts op bepaalden dag en uur te voorschijn komen mag! Van waar komt nu tooh wel het gebruik, elkander juist op den nieuwjaarsdag, met geschenken te begroeten? Reeds in de dagen der eerste romeinsche koningen bestond dit, en men wil dat Tatius, op gemelden dag, eens palmtakken ontving uit het bosch, aan de godin Strenua toegeheiligd en, dit gebruikelijk geworden, deze palmen den naam ontvingen van strenuce, étrennes, nieuwjaarsgeschenken. | |
[pagina 115]
| |
De Romeinen beschouwden den Nieuwjaarsdag aan god Janus toegegewijd, omdat die god twee gezichten had: een dezer was naar het verledene, het andere naar het toekomende gekeerd. In onze dagen is die dag voor velen nog een Janusdag, omdat, bij het nieuwjaarwenschen, juist niet altijd de gelaatsuitdrukking met de woorden overeen stemt. Reeds de Romeinen wenschten elkander op dien dag heil en zegen, en voegden er vijgen, dadels en honig bij - zinnebeelden van een zacht en aangenaam leven; die, welke de bescherming van dezen of genen patriciër noodig hadden, zegt een schrijver, vergezelden hunne wenschen met iets beter - namelijk met eenige klinkende goudstukken. Keizer Augustus ontving op dien dag geschenken, en was de keizer afwezig dan bracht men deze naar het kapitool. Die geschenken dienden ter aankoop van beelden, godheden voorstellende. Tiberius verbood dat men geschenken zou aannemen, als eens de Nieuwjaarsdag voorbij was; maar Caligula verklaarde, dat hij alles aannam wat men hem zou aanbieden..... Uit Rome ging het gebruik naar andere volkeren over, en ofschoon het zich overal volgens de zeden en gewoonten van ieder volk geschoeid en geplooid heeft, is de oorsprong alom dezelfde. De tijd der viering was ook eeuwen lang verschillend. Tijdens de Merovingiërs vernieuwde zich het jaar den 1. Maart; later met Kersmis of Paschen, tot dat Karel IX in 1563 bevool het jaar met 1 Januari aan te vangen. Te Rome bestonden er twee wijzen voor het tellen des jaars: er was een jaar dat aanving met Kersmis; een ander ving aan met het feest der Menschwording (anno incamationes), den 25. Maart. Die laatste dagteekening bleef geruimen tijd in de christene landen in voege, en volgens Travers werd zulks nog gevonden in Duitschland, tot in het midden der XVIe eeuw - dit zoo veel bewogen tijdvak, en hetwelk zooveel veranderde! De Joden en Turken hebben nog hunne eigene tijdrekening. Hoe het zij, de Nieuwjaarsdag is voor allen een feestelijk oogenblik, en wij getroosten ons dien dag eene beweging, waarna wij wel in rechte zijn eenige weken lang uit te rusten. Over het zenden van visite-kaartjes willen wij niet spreken, vooral niet over het zenden langs den post met een zegeltje van een centiem, van een min of meer groot stukje carton; dat laatste schijnt ons toe, beneden alle verval te zijn, en wie het Nieuwjaarsfeest zoo begrijpt, zal beter doen het gansch te vergeten. Doch het afleggen van een bezoek, aan de personen die men kent, die men lief heeft, hen op dien dag geane Janus-, maar rechtzinnige wenschen gaan toerichten; hen verrassen met geschenken, heeft voor den beschaafden en welopgevoeden man altijd aantrekkelijkheid. Vooral laten wij onze kleinen niet vergeten: laat ons hunne met zooveel zorg en moeite geschrevene nieuwjaarswenschen niet ongevoelig ter zij werpen; laat ze hunne lieve kleine versjes opzeggen voor hunne vaders, moeders en grootvaders, die met de sneeuw des levens overladen, zich in dat kleine goedje gevoelen en zien herleven; laat ons vergeten, dat knechten en meiden ons dien dag uitbuiten en storm loopen tegen onze arme beurs, en ons vooral niet aansluiten bij de verstandigheden onzer eeuw, zooals Nicolaas Beets ergens zegt, en glimlachen om die oude overleveringen, die altijd meer schoons en goeds bevatten, dan wel de koude, afbrekende en ziellooze gebruiken en instellingen van onzen tijd. Drie-koningen is nog een kerkelijk en tevens vroolijk en huiselijk feest, in aandenken der aanbidding van de Drie Koningen uit het Oosten. Als het buiten wintert, schuilen wij, omringd door onze kinderen, bij het vuur; de heete wijn of punsch dampt in de glazen en in het midden der tafel staat de groote taart, waarin de boon verborgen zit - en hij, aan wien deze ten deel valt, zal ‘koning’ zijn en onbeperkt over den vroolijken kring heerschen. Doch stil, daar klinkt buiten het koningen-lied! Vier of vijf kinderen, met eene ster van geolied papier, en in welke een lichtje brandt, zingen voor onze deur: Wij kwamen al voor Herodes zijn deur,
Herodes den koning kwam zelven veur.
Herodes die sprak met valscher hart:
‘Hoe ziet er de jongste van drie zoo zwart?’
‘Al is hij wat zwart, hij is wel bekend:
Hij is de koning uit Orient.’
Wij kwamen den hoogen berg op gaan,
Daar zag men de ster zoo stille staan.
O sterre, ge moet er zoo stille niet staan:
Ge moet er met ons naar Bethelehem gaan!
Te Bethelehem inne de schoone stad,
Daar Maria met haar klein Kindeke zat.
Hoe kleinder kind, hoe grooter God!
Een zalig nieuwjaar verleen ons God!
Elke twee regels vormen een koeplet; eene stem zingt den eersten regel, waarna gansch het koor invalt met de woorden; Lauwerier de cransio,
Na elke twee regels, valt men andermaal in met de volgende onverstaanbare regelen: Laat ons het bovenvenster open maken en een blik naar beneden werpen! Het zijn arme kinderen. Twee der kleinen zijn in 't - die den moorschen koning verbeeldt - in het zwart. Alle drie hebben eene papieren kroon op het hoofd. De ster wordt vooruit gedragen, en eene groep bloedjes, de handjes bibberend onder den voorschoot of in de zakken geborgen, volgt zingend de koningen. Komt, laat ons die kinderen eens recht goed doen. Niet alleen hun een kouden cent toegestoken en de deur weêr toegeslagen: neen! laat ons een deel der lekkernij voor ons bestemd, aan die kleinen geven en hen met een goeden dronk wijn of punsch verwarmen, 't Zij zoo! God zegene u, kinderen! Dunkt u niet dat zij daarna weêr vroolijker zingen, en het feest, dat van voor eeuwen dagteekent, des te hartelijker vieren?
V.H. |
|