V.
Tot wie zijn die lieve, gevoelvolle regeltjes gericht? Men weet het niet, evenmin als men weet wat er zoo al onder de fransche rijmpjes der kunstlievende gouvernante verscholen zit.
Wij houden echter die twee stukjes minder verdacht dan vele andere, dewijl het hart zich hier vrij lucht geeft, en men bij die poëzie iets reins en puurs inademt Zeker is het, dat die twee stukjes juweeltjes zijn van het zuiverste water.
Wat al diep gevoel ligt er in opgesloten! Hoe voelt men daarin, dat die regels trillingen zijn, uit het diepste diep des harten!
In de eerste regelen blijft dat gevoel binnen de grenzen van het hart; maar in de volgende houdt die enge beperking, dat zoete mysterieuse, op. De bron kan niet meer weêrhouden worden; de opborreling breekt den grond, en het schitterend, kristallijnen vocht, schiet als eene flonkerende fontein, voor het oog der wereld, ten hemel.
Er ligt in die verklaring ‘voor al de werelt, alghemeine,’ eene reinheid, eene kuischheid, iets, zullen wij zeggen, van dat zuiver goddelijk gevoel, dat de Schepper in het hart van den mensch heeft gelegd, om aan de wereld nog een glimp van den hemel te geven.
Het tweede lied is eene der liefste complainten, welke wij kennen. Diep is dit gevoeld; het drukt een grievend, een bloedend lijden uit.
In ieder woord klinkt als het ware een snik, een traan.
Als men die keurige regelen leest, is het dan niet eens te meer te betreuren, dat de gouvernante der Nederlanden zich met zooveel blinde drift, aan de vreemde en oppervlakkige verzenweverij overgaf?
Indien zulke zoetvloeiende zangen in het publiek waren gebracht, zou het volk zich met deze zonder twijfel vereenzelvigd hebben; zij zouden het volk hebben veredeld, beschaafd en het heilig vuur eener eigene poezie in het gemoed hebben ontstoken.
Hadde Margaretha van Oostenrijk in het vlaamsch geschreven, België ware in die dagen het land der poëzie geworden, en had onder opzicht van godsdienst, wellicht zoo'n harde schokken in later dagen niet onderstaan.
O-O