zijn leven, Frankrijk met goed en bloed heeft ten dienste gestaan - en diezelfde man, te Metz ingesloten, staat nu te recht, beschuldigd van hoog verraad!
Maarschalk Bazaine wordt beschuldigd, het vertrouwen dat de keizer Napoleon III in hem stelde, bedrogen te hebben, door niet achteruit te trekken volgens voorschrift des keizers: 1o door het vertrek des legers tot 14 Augustus te vertragen; 2o door de bruggen niet te doen vernietigen, die den vijand konden dienstig zijn; 3o door, bij het verlaten van Metz, slechts één weg te benuttigen, terwijl er vier ter zijner beschikking stonden; 4o door bevelen te geven tot het ontbinden van een hulptrein, die levensmiddelen voor het leger vervoerde; 5o door den 17en Augustus zijn marsch niet te hebben voortgezet.
Den 18en Augustus liet, volgens de beschuldiging, maarschalk Bazaine een zijner ondergeschikten, maarschalk Canrobert door den vijand verpletteren, niettegenstaande deze herhaalde malen beroep op hem deed en de reservetroepen werkeloos stonden.
Verder zou de commandant den keizer en den minister van Oorlog bedrogen hebben, door beiden, tot het einde van Augustus, onbekend te hebben gelaten omtrent zijn toestand en zijne ontwerpen. Immers, Bazaine stelde zich voor als ontbloot van levensmiddelen en krijgsvoorraad, ten minste in voldoende hoeveelheid om de marsch te hervatten. Den 19en Augustus berichtte hij echter zijn voornemen, om voor Montmédy op te breken, hetgeen moest doen gelooven dat hij, na den slag van St. Privat, in die richting kon aanlanden.
Die tijding deed maarschalk Mac-Mahon op zijne beurt besluiten op te breken.
Volgens de beschuldiging, berichtte den 26en Augustus de maarschalk den minister van Oorlog dat hij met de marsch van het leger van Chalons bekend was; dat hij onmogelijk de vijandelijke liniën kon doorbreken. Aan maarschalk Mac-Mahon schreef hij integendeel, dat hij doorbreken kon wanneer hij wilde. Niets deed echter de commandant van Metz, om Mac-Mahon ter hulp te komen, na zijne marsch te hebben doen ontstaan. Door al het gewicht der worsteling op zijnen luitenant te laten wegen, zou, volgens de beschuldiging, de ramp van Sédan te weeg gebracht zijn.
Verder zou maarschalk Bazaine schuldig zijn aan het geheimhouden van verschillende operatiën van het leger, zoo als de marsch op Chalons; aan het achterhouden van depêches welke den keizer, den minister van oorlog of den maarschalk Mac-Mahon toegestuurd werden; hij zou hebben laten bevestigen, dat het leger geen krijgsvoorraad had, terwijl hij wist dat sedert den 22en Augustus de proviand aangevuld was.
Den 12en Augustus, op het oogenblik dat de aftocht van het leger van Chalons bepaald was en Metz aan zich zelf zou worden overgelaten, zou Bazaine met het oog op een beleg, niet die maatregels genomen hebben, voorgeschreven door het decreet van 13 October 1863. Hij verwaarloosde tevens, op het oogenblik dat hij in het geretrancheerd kamp terugkeerde, de levensmiddelen rondom Metz op te doen, ten einde alzoo aan de stad de proviand terug te geven, welke het leger verbruikte. Geene enkele werking werd door hem gedaan, met het doel om bijzondere hulpmiddelen voor zijn leger daar te stellen.
Werkte de maarschalk niet om de levensmiddelen te vermeerderen, dan zou hij, langs eene andere zijde, veel proviand hebben laten verspillen: 1o door het ratioen voor het leger niet onmiddellijk te hebben verminderd; 2o door de burgers niet aan het ratioen te hebben onderworpen; 3o door den soldaat te hebben toegelaten, brood in de stad te koopen, en dit boven zijn ratioen; 4o door toe te laten dat er koren en zout aan de paarden gegeven werd, wanneer er nog voeder genoeg was, om het getal beesten te onderhouden, benoodigd voor het verbruik der menschen, na de uitputting van den broodvoorraad.
Maarschalk Bazaine heeft de tijdingen, welke de vijand aan Debains gaf, rondgestrooid, terwijl zij van aard waren om het vertrouwen van het leger te krenken; daarbij eenige dezer tijdingen waren valsch; hij vroeg tijdingen over Frankrijk's toestand aan den vijandelijken opperbevelhebber, terwijl het decreet van 13 October 1863 voorschrijft, het oor niet te leenen aan tijdingen, die de vijand mocht doen toekomen.
Hij luisterde daarenboven naar de voorstellen, door Regnier aangebracht, en naar de ontwerpen van restauratie, door dien persoon opgeworpen, terwijl hij het nieuwe gouvernement, in Frankrijk ontstaan, had erkend. Hij gelastte zelfs Regnier te verklaren, dat hij genegen was zich over te geven indien hij met zijn leger in alle krijgseer mocht aftrekken, en niettemin had het leger, op dat oogenblik, nog meer dan voor een maand levensmiddelen en meer krijgsvoorraad dan noodig was.
Aan den agent Regnier zou Bazaine den datum hebben doen kennen, op welken zijne levensmiddelen zouden verbruikt zijn - aldus een staatsgeheim doende kennen aan een persoon, wiens eenzelvigheid alléén door een paspoort van von Bismarck bevestigd werd.
Den 24. September hernieuwde Bazaine zijn aanbod van capitulatie aan generaal Stiehle. Integendeel zonderde de maarschalk zich stelselmatig van het gouvernement der Nationale Verdediging af, 1o door geen gebruik te maken van de talrijke gelegenheden, die hem ten dienste stonden, hetzij met zendelingen, hetzij met luchtballons, om met dat gouvernement betrekkingen te houden; 2o door geen juiste inlichtingen te geven over den toestand des legers, in de twee eenige depêches, die hij van 1 September tot 20 October aan den minister van Oorlog richtte.
Volgens de beschuldiging is de maarschalk, gedurende al den tijd dat hij vechten kon, werkeloos gebleven; hij deed nooit eene poging om aan de noodzakelijkheid van te capituleeren te ontsnappen, hetzij met door de vijandelijke liniën heen te breken, hetzij met door eene reeks gevechten, de blocus te doen opheffen; tevens, het vertrouwen der corps-oversten bedrogen te hebben, met, in den krijgsraad van 10 October, hun onderhandelingen met den vijand, het voorval Regnier, de reden van het vertrek van Bourbaki, de depots der levensmiddelen te Diedenhoven en te Longwy, het mislukken der onderhandelingen, welke de raad vermeende te moeten beginnen, te verbergen.
De maarschalk had aan generaal Boyer, toen hij naar Versailles vertrok, inlichtingen gegeven, die verder gingen dan de inzichten des krijgsraads; alzoo ving hij met den vijand politieke onderhandelingen aan, die onvermijdelijk tot de verbrokkeling van het grondgebied moesten leiden, terwijl hij geene zending had om dergelijk vraagpunt te behandelen en wel wist dat de Nationale Vergadering bijeen kwam, die, zij alléén, het recht had over den vrede en dezes voorwaarden te beslissen.
Zoo heeft hij ook, altijd volgens de beschuldiging, het vertrouwen der bevelhebbers bedrogen met hun, in den raad van 18 October, de dagbladen niet mede te deelen, door generaal Boyer aangebracht. Door zulks niet te doen, belette men het controleeren der valsche tijdingen, en moesten de bevelhebbers noodwendig tot het besluit komen, dat Frankrijk in eene volledige regeringloosheid verkeerde, en er slechts één enkel besluit te nemen was, datgene waartoe de maarschalk hen brengen wilde: de tusschenkomst der keizerin inroepen.
De maarschalk bracht de door generaal Boyer aangevoerde tijdingen, welke hij ten minste gedeeltelijk wist valsch te zijn, in omloop, ofschoon zij den zedelijken moed des soldaats moesten neêrslaan; door de wijze waarop hij de censuur op de dagbladen uitoefende, en de communiquès welke hij deed opnemen, verzwakte hij den openbaren geest en ontmoedigde de gevoelens van tegenstand.
Gedurende de maanden September en October, onderhield Bazaine met den opper-generaal der duitsche troepen en bij middel van parlementairs, betrekkingen, waarvan het onderwerp verborgen gehouden werd, eene briefwisseling, waarvan geen spoor is overgebleven.
Toen eens de capitulatie beslist was, heeft de maarschalk het zenden van generaal Jarras niet vertraagd, ofschoon de opperintendent hem aankondigde, dat hij nog voor drie of vier dagen proviand gevonden had, en de maarschalk wist echter, dat de vijand maatregels had genomen om de stad te bevoorraden en de krijgsgevangenen te voeden. Ook vernielde de maarschalk den overgrooten voorraad materieel van leger en stad niet, die den vijand tot voortzetting van den oorlog konde dienen; hij leverde de standaards des legers aan den vijand over, na door uitvluchten aan de troepen belet te hebben deze te vernietigen.
De maarschalk Bazaine had, volgens de beschuldiging, voor een detachement zijns legers, de militaire eer moeten aannemen, welke de Duitschers wilden toestaan. In het overleveren van het leger aan den vijand, heeft hij het lot der officiers van dat der soldaten gescheiden; hij mocht daarbij de bepaling niet hebben aangenomen, door welke de officiers, die zich verbonden niets tegen de belangen van Duitschland te doen gedurende den oorlog, gemachtigd werden naar huis terug te keeren.
Volgens den rapporteur heeft de maarschalk verwaarloosd te bepalen