Het petroleum.
Ja, helder brandt het petroleum in die sierlijke lamp; het spreidt een vroolijk licht door onze kamer en wij zouden dit laatste niet gaarne meer verwisselen met de somber brandende patentolie, hoe gevaarlijk de aardolie soms ook wezen moge, hoeveel rampen zij reeds heeft doen ontstaan.
Hebt gij er wel ooit op nagedacht, vriend lezer, hoe dat helder brandend vocht tot u en van waar het komt?
Gewis niet; wij zijn allen zoo: men geniet en men onderzoekt nooit. Wij willen de ver van ons gelegen wetenschap ontleden en wij vergeten ons rekenschap te geven van hetgeen, rondom ons, in onze kamer bestaat.
Is het niet te verwonderen, dat de mensch niet vroeger de waarde van die vloeistof heeft leeren kennen? Ofschoon het petroleum zoo oud is als de aarde en in zekeren zin bekend was, heeft men slechts, nu zoo wat veertien jaren geleden, deze brandstof in de nijverheid, in den handel gebracht.
Wat eenige jaren geleden een onbeduidend voortbrengsel was, is nu een der meest kolossale handels-artikelen geworden, heeft oneindige fortuinen gemaakt, doch ook velen den bodem ingeslagen!
Op menig punt van den aardbodem was deze olie, zeggen wij, gekend en dit zelfs van in de hoogste oudheid. Op de Ionische-eilanden stroomt zij sedert een paar duizend jaar, en de geleerden vertellen ons dat men te Nineveh deze vetstof liet verdampen, om het achtergelaten asfalt bij het bouwen te gebruiken.
Bij Bakoe brandt immers sedert eeuwen het heilige vuur, en de Persen aanbidden het nog zooals in de dagen van Zoroaster?
Van heinde en verre dagen de vuuraanbidders op, om aldaar hunne gebeden voor dien geheimzinnigen vuurgloed te storten, die in duizende fantastische vlammen ten hemel stijgt.
Op zekere feesten des jaars steken de bewoners het water der haven van Bakoe, op de grenzen der Kaspische-zee, in brand en dit ten gevolge der petroleum-deelen, die langs de oppervlakte des waters drijven.
In zekere gedeelten van Amerika, te Bristol en te Middlesex stijgt een vlammende gaz uit de scheuren des gronds en uit de wateren op.
Verbeeld u welk een grootsch, onbegrijpelijk gezicht die wondervolle brand moet opleveren, als de grond met het wijde sneeuwkleed overdekt is!
De vlammen slaan hemelhoog op, worden door den wind over de ijsschotsen heen gejaagd, werpen de meest fantastische lichten en schaduwen op de witte, bevrozen vlakte en scheppen, zoo vertellen reizigers, een vuurwerk zoo tooverachtig, zoo vreemd, zoo indrukwekkend, zoo grootsch, dat men in den aanvang niet verwonderd is, menschen op de knieën te zien vallen.
Voorwaar, men zou vuuraanbidder worden!
Die wonderlijke vloeistof bleef dus eeuwen als het ware in een slapenden toestand; zij diende enkel den Indiaan tot middel tegen stramheid in de gewrichten, tegen rheumatieke pijnen en hier en daar slechts brandde men haar ruw in de lamp.
In 1859 trok de schat, in den boezem der aarde verborgen, de aandacht; want men had bemerkt dat men in de nijverheid die stof tot een nuttig doel kon aanwenden.
Men begon, met eene vreesselijke drift in het noordwesten van Pensylvania, nabij den Alleghanen-stroom, te boren.
Pensylvania werd het wezenlijke land der oil-springs, en met zooveel stoom ging men te werk, dat het uitzicht des lands als bij tooverslag veranderde.
De bergachtige grond, wiens vlakte en klingen dicht met hout begroeid waren, werd, om dus te zeggen, in een Saharah herschapen.
In plaats van den boom met breed getakte kruin en wild loof, zag men weldra kale en naakte vlakten, met houten getimmerten die niets poëtisch meer hadden!
Daar waar men de koolwaterstofgas op het water bobbelen zag, was men zeker, in de diepte des bodems, de olie-wel te ontmoeten.
Men boorde in den aanvang slechts op zeer geringe diepte; doch de opbrengst der olie was gering en beliep slechts 55 der opgehaalde hoeveelheid; de overige deelen waren slechts water.
Wat nog onrustwekkender voor den graver werd, was, dat de oliebronnen op 70 à 80 voet diepte welhaast ophielden te vloeien.
Wat al teleurstelling! Indien de verwachting niet beter beantwoord werd, zou de droom der millioenen geen waarheid worden!
Een der speculanten stond zoo, in zijne hoop bedrogen, bij den door hem aangekochten grond.
Het petroleum hield op met vloeien, en de opgehaalde stof had hem de waarde van den aankoop niet vergoed.
‘Dieper boren,’ dacht hij, ‘wie weet!’ en met nieuwe krachtsinspanning, schier wanhopig, ving hij het werk andermaal aan.
Telkens legde hij het oor op den grond en luisterde, altijd hopende dat eigenaardig geruisch in den geheimzinnigen schoot der aarde te hooren, hetwelk hem de tegenwoordigheid der kostbare vloeistof verraden zou.
Eensklaps bruist de olie op en, in plaats van te moeten opgepompt worden, steeg zij nu van zelve naar boven.
Het geheim was gevonden: men boorde putten van 175 tot 400 voet en dieper, en er bestaan nu bronnen die meer dan 60,000 kan olie per dag opleveren.
De prijs der gronden steeg op eene fabelachtige wijze; deze werden bepaald aangekocht; gene voor eene reeks jaren, voor 99 jaren, in pacht gegeven, en in dit laatste geval betaalt men den eigenaar 250 dollars per acre en wordt hem het derde der opbrengst in olie toegekend.
Horresco! heeft de dweepzucht aan zekere secten doen uitroepen, toen men de olie uit den boezem der aarde zag pompen.
Volgens die geleerden was het een gruwel in de oogen Gods, die stof aan den grond te ontnemen, even als het in zeker deel van Nederland, een gruwel was voor dweepzieke protestanten, met een parapluie uit te gaan wanneer het regende.
De Heer wil dat het regene, laat 's Heeren wil geschieden!
Zoo ook ging het met de aardolie; doch zekere geleerden gaven aan dien tegenstand eene zoogezegd wetenschappelijke uitlegging en deze overtreft alles wat men in dien aard vinden kan.