- zegde zij en hoe vol haar ook het hart van tranen was, verliet zij de kamer.
Hendrik was opgestaan, om haar met zijne blikken te volgen.
- Ach! - zuchtte hij - gij kent nog geheel de diepte niet, arme vrouw, van den draaikolk, waarin ik u heb medegesleept!.... Ach! dat gij het nooit kennen moest dat geheim; want de naam er van doet huiveren... Ellende heet het!
Inderdaad, Hendrik had tot den laatsten penning zijner fortuin in ondernemingen verloren, waarvan hij het plan had ontworpen, en welke, volgens zijne berekening, bergen van goud moesten voortbrengen.
- Arm, doodarm! - herhaalde hij. - Ik heb vrouw en kind tot den bedelstaf gebracht!... Misschien bedelen! en ik zal het zien!... Neen! men weet niet welk geheim mij de hersens tot stukken maalt!
Hij wierp een blik van verachting, bijna van gramschap, op zijne papieren.
- Dwaze! - dacht hij - er was een tijd dat ik om hare liefde te verdienen, wilde beroemd worden... Hadde zij niet met vreugde lauweren om het hoofd gezien van den man. wiens naam zij droeg?...... Spotternij!.... Het vuur, dat in mijn hoofd brandt en dat ik den gloed des geestes denken durfde, het was de sprankel van..... zinneloosheid!
- En waarom het niet met zijnen naam durven noemen?.... De zinnelooze droomde dat hij haar, rijk en schoon, aan den arm door de wereld zou leiden; dat hij, fier op hare liefde, schatten aan de voeten der dierbare brengen zou..... en schatten..... Ha, de wereld zal spotten, en zij zal recht hebben; - want zij is onverbiddelijk, die wereld, voor al wie onmachtig wordt!....
- God! waarom zijn er tusschenpoozen van dagen, dat mijn geest vrij is, dat ik mijn lot beseffen kan? Het is eene ijselijke bede; maar, indien het dan toch zoo zijn moet, ach! dat het dan op eens volkomen duister worde..... dat de vernietiging van allen geest op eens mij van alle gevoel bevrijde!...
- Lafaard! En uw kind en uwe vrouw dan?.... Zult gij hun niet als een gedurig teeken van vervloeking in de wereld aangekleefd blijven?... Vrouw en kind zonden dag en nacht voor u arbeiden; - en de zinnelooze zal hen misschien met geweld het laatste stuk brood uit de handen rukken?
- Dat nooit!.... Ik voel wel dat het onzichtbare wangedrocht mij langzaam, doch meer en meer, de denkvermogens uit het hoofd zuigt; - maar ik kan nog vluchten - vluchten zoo verre dat niemand er mij meer kent, dat men hier voor altoos van mij zal ontslagen zijn.... Ik heb reeds te lang voor die gedachte geaarzeld..... Zij zal weenen..... misschien lang..... maar eindelijk toch zal het voorbij zijn!
- Voorbij!.... o, die gedachte doet pijn; want nu zelfs moet ik hen zoo innig liefhebben!.... Maar mijn leven zou immers niets dan een ongeluk voor hen zijn - en wat geeft het dat ik in den vreemde ga sterven? Men vindt toch altoos eenen steen, waarop men het hoofd kan nederleggen, om den laatsten snik te geven.
Hendrik deed zich geweld om dit voornemen te kunnen uitvoeren.
De ongelukkige weende, terwijl hij eenige kleinigheden samenpakte, en onder zijne kleederen verborg, om ongemerkt de woning te kunnen verlaten. Er was iets haastigs in zijne bewegingen; want hij gevoelde dat spoed alleen hem beletten kon nog terug te wijken.
Eindelijk waren de toebereidsels gemaakt; - hij zag voor de laatste maal in zijne kamer rond. Wat al herinneringen, wat al gedachten, kon op dit oogenblik elk voorwerp in hem teweegbrengen? Alles deed hem denken aan vroegere tooneelen van liefde, aan het vervlogen huiselijk geluk - en dat nadenken deed hem nu het hart van droefheid bloeden.....
- En zij, zij weet het niet dat ik haar verlaten ga, verlaten voor altoos! - snikte hij - Wat doet zij op dit oogenblik, dat haar lot beslist wordt? Denkt zij aan mij?
Hendrik wilde vluchten; doch zijn lichaam was als verlamd, zijne voeten bleven als lood aan den grond gehecht.....
- O! nog eens haar zien; nog eens haar en mijn kindje voor de laatste maal zien, zonder iets te zeggen..... en dan!.....
Hij kon aan dit verlangen niet weêrstaan en begaf zich naar het vertrek zijner echtgenoote. Verscheidene malen moest hij onderwege stilblijven, om tranen uit zijne oogen te doen verdwijnen.
De deur van de kamer der vrouw was geopend; hij kon haar zien, zonder te worden opgemerkt.
Zij zat geknield voor hare bedstede. Wat was zij rein en schoon in het blanke nachtgewaad, de hairen op de naakte schouders zwierende, en met de blauwe, bevochtigde oogen ten hemel gericht! Voor haar, op de zachte peluw des beds, zat het kleine, ontkleede kind, ook knielend, ook met de handen samengevouwen. De moeder en de vrucht haars lichaams zegden dezelfde woorden: woorden van hartroerend gebed.....
Hendrik, tegen de deur geleund, hoorde dat zijn naam door de geliefde biddende wezens, herhaalde malen, werd uitgesproken. Zijn hart klopte van onbeschrijfelijke aandoening, wanneer hij die twee stemmen Godes zegen over zijn hoofd hoorde afsmeeken.
Het was lang reeds dat Hendrik niet meer gebeden had: het najagen van wetenschap, van grootheid, van rijkdom had lang zijne blikken op de aarde gekluisterd; - en nu toch herhaalde hij, bijna zonder het zelf te weten, de woorden van zijne vrouw en van zijn kind, toen eindelijk het allesomvattende Vader ons uit hunne harten opwelde.
Geef ons heden ons dagelijksch brood! zegden zij, en hij, die den honger voor hen vreesde, hij had den knie ten gronde gebogen.
Het gerucht, door die beweging veroorzaakt, deed de vrouw het hoofd omwenden. Verwonderd, zelfs verschrikt, snelde zij naar hem toe, vatte zijne handen in de hare, en vroeg:
- Hendrik! Hendrik! wat is er dan?
Er zijn van die gevoelens, welke men niet met woorden uitdrukt: ook klemde hij haar slechts aan zijne borst; - en zij weende met hem, zonder zelfs te weten waarom zijne tranen op haar voorhoofd lekten.
- Wat is er? - vroeg zij nogmaals - kunt gij uw wee dan niet betrouwen aan het hart dat u liefheeft? Beminnen wij elkander dan niet meer?
Hij verborg zijn aangezicht aan hare borst en bleef sprakeloos.
Maar op eens ontdekte zij het kleine pak, dat hij onder de kleederen had willen verbergen, en dat in hunne omhelzing op den vloer was geglipt.
- Gij wildet mij verlaten! riep zij, met angst Hendrik's arm vattende.
- Mijne tegenwoordigheid kan slechts uw ongeluk verdubbelen!
- Gij zijt wreed, Hendrik!
De jonge man, zoo ontroerd dat hij niet meer wist wat hij deed, boog het hoofd en zegde haar langzaam in het oor:
- Vrouw! ik heb geld, veel geld verloren!
- Is dat een geheim, welk u pijnigen kan?
- Gij en mijn kind zijt arm, armer dan een bedelaar?
- En wat geeft het wanneer men rijk aan liefde is! - riep zij uit, hare handen om zijnen hals werpende. - Ik heb eenen kleinen schat voor u bewaard, waaraan gij, met ons te verlaten, meer dan aan al het overige zoudt verloren hebben! - Zij bracht Hendrik aan het bed, en wees op het lieve kind, dat nog geknield zat, en weende, omdat het ziine ouders lijden zag.
Doch toen de moeder den lieveling in hare armen nam, toen zij hem met zoenen overlaadde en aan haar hart verwarmde, verscheen allengs de glimlach op het kleine gelaat weder. Hendrik kon niet wederstaan: hij omvatte hen beide met zijne armen, en uit het diepste der ziel bad hij:
- O, God! dat hunne reine bede mochte aanhoord worden.
En God heeft zonder twijfel de bede van de moeder en van het kind dien avond aanhoord; want Hendrik leeft nog, en zijn naam is aan eenige der meest gewichtige ontdekkingen op het veld der wetenschappen verbonden. Het geheim, dat hem het hart verplette, eens van zijne borst gevallen, konden de zoenen der vrouw den adem des kwaden geestes van zijn voorhoofd doen verdwijnen.
Dagen van rust, van geluk kwamen weder.
Hendrik's hairen zijn nu reeds grijs geworden, en toch herhaalt hij:
- Spot nooit met liefde, of met gebed: beide zijn een heilige troost!