over, en het was deze hooge ambtenaar, die, bij het uitspreken eener schitterende redevoering, het juweel aan den meester overhandigde.
Namens het gouvernement voegde de heer de Decker, bij die gift, de insignia's van commandeur der Leopoldsorde.
Na de nieuwe lauweren in 1867 te Parijs behaald, werden den heer Leys ook nieuwe eerbewijzen toegedacht. Evenals aan den beroemden Gallait, werd hem de titel van baron aangeboden. De eerste weigerde zulks, zeggende, naar men wil, dat zijn naam van ‘Gallait’ alleen, hem voldoende was. Onze stadgenoot aanvaardde, en het moge dan ook aan zijnen roem niets bijbrengen, die titel was toch een der hoogste bewijzen van vereering, welke het land hem geven kon.
Ook Antwerpen vereerde hem nogmaals; bij openbaar gemaakt schrijven, onderteekend door den burgemeester J.C. van Put, wenschte de raad hem namens de stad geluk met de behaalde zegepraal en berichtte hem, dat de straat waar de kunstenaar woonde, voortaan zijn naam voeren zou. In de Meirsteeg, nu Leysstraat geworden, had de schilder zich, voor eenige jaren, een huis gebouwd, dat hij ook weldra door schilderingen van zijne hand opluisterde.
Baron Leys heeft veel, zeer veel gewerkt; zijne historische tafreelen, ofschoon niet altijd fideel aan de geschiedenis, werden tegen kolossale sommen door den brusselschen bankier Couteaux aan den man gebracht; overigens, iedere penseeltrek van Leys werd als het ware met goud betaald. Het bezit van ééne schilderij van dien meester was eene burgerfortuin.
Sedert lange jaren leed Leys aan kortborstigheid, tegen welke alle aangewende middelen vruchteloos waren. ‘Men zegt, dat men daarmeê nog stokoud wordt!’ zegde hij soms gul lachend; doch dit was bij hem het geval niet. Den 25 Augustus 1869 stierf hij, na slechts den ouderdom van 54 jaren bereikt te hebben. Zijne begrafenis was inderdaad een openbare rouw. Uit alle deelen des lands, zelfs uit den vreemde, stroomden beroemdheden in taal, kunst en wetenschap toe, om hulde te brengen aan den man, die de vlaamsche school zoo hoog in waarde had doen stijgen.
Zoo als gezegd werd, stemde de Meeting-regencie de oprichting van zijn standbeeld op een der pleinen van Antwerpen. Bij openbaren prijskamp werden alle kunstenaars opgeroepen hunne plannen in te leveren. Het eerst aangeduidde plan, was dat van den heer J. de Braekeleer; het voetstuk vooral droeg het kenmerk van eene meesterhand: eene groep vrouwenfiguren, met eene losheid, met eenen zwier bij onze beeldhouwers ongewoon, ontworpen, was recht prachtig - ofschoon het geheel al te weinig dat vlaamsche karakter droeg, hetwelk Leys zoo sterk kenmerkte.
Hoe het zij, men beweerde, ten rechte of ten onrechte, dat eene vreemde, doch talentvolle hand zich in dit werk gestoken had. De raad, die zich de keus tusschen de beste door den jury aangewezen stukken had voorbehouden, liet zijne keus op no 2 vallen en gaf dus den prijs aan den heer Jos. Ducaju. Het voetstuk van dezen kunstenaar kon minder sierlijk zijn dan het bovengemelde; doch het beeld zelve was beter bestudeerd, bevatte meer natuur, meer waarheid, was, kortom, meer ‘Hendrik Leys.’ Het is dit werk, hetwelk, zooals hooger gezegd is, werd opgericht.
De loopbaan van Leys heeft niet altijd dezelfde richting gevolgd: er zijn verschillende phasen in deze en het is juist niet de laatste, waarvan de zaal-Leys, op het Stadhuis, een specimen oplevert, welke door sommigen als de schitterendste verkozen wordt. Wij zullen echter voor het oogenblik die moeielijkheid niet oplossen. Het tijdvak-Leys zal later een groot punt ter beraadslaging zijn, om te weten welke invloed dat meesterlijk penseel op de kunst in het algemeen heeft uitgeoefend.
Dichter, denker, schepper, zoo als Gallait is, was Leys niet; in teekening en perspectief faalt hij zelfs meer dan eens; doch kolorist was hij in den hoogsten graad, en hij vond kleuren op zijn palet, die inderdaad voor anderen onnavolgbaar zijn. Gansch aan zijn penseel overgegeven, gaf hij zich zelden den tijd, de historische studiën voor zijne groote ontwerpen zelf te maken: zoo werden die voor de zaal-Leys grootendeels aangewezen door den ijverigen en kundigen archivist P. Genard, zooals deze ook - het zij in het voorbijgaan gezegd - de blazoenstudiën maakte voor de nieuwe Beurs. Eens vasten voet op de baan geplaatst hebbende, stapte Leys met snelheid voort - dat is hij werkte vlug en onophoudelijk.
Hendrik Leys was een rond, vroolijk antwerpsch burger, goedhartig, zelfs zwak van karakter, waarvan sommigen zeer behendig wisten gebruik te maken. Hij was uiterst gevoelig aan de critieken der pers, die echter bij eene omwenteling in de kunst welke hij wilde doen ontstaan, onvermijdelijk waren. Men kan toch alle geesteskrachten niet gelijkelijk op een en hetzelfde punt doen samenstroomen; het is integendeel door de worsteling, door de wrijving dat de stelsels, indien zij wezenlijk solied zijn, zich in eene school vestigen.
Hoe het zij, Hendrik Leys is een der grootste figuren in de rei der kunstenaars van onzen tijd.