Ruim tien jaren later brak de gekende Spaansche furie los; den 4 November 1576 werd het stadhuis met al zijne archieven door den brand vernield, en wat meer is, schier al de leden van het antwerpsche magistraat kwamen in dat verschrikkelijke vuur om.
Verraderlijk door de Spanjaards, uit het kasteel, aangerand, verdedigden de burgers zich, zoo als de Jesuïet Strada zegt, ‘niet om eenen kleynen penningh ende slechten loon, ghelijck de krijghsknechten doen, maer voor hun eygen vaderlandt, voor hun eygen lyf ende goedt, voor al wat hen aengingh, veel kloekelijker strijdende, ende als-nu uyt de vensters ofte andere locht-gaten van Stadthuys schietende, als-nu met hoopen voorst-komende ende sich terstont wederom verberghende, brachten veel Spaigniaerts om, ende onder ander eenen vromen Hooft-man Damianus Morales.’
De strijd was dus bloedig; doch dewijl ‘de stadt van alle hulpe ende bijstandt ontbloot, ende verlaten was, soo sijn eijndelyk de Spaignaerden meester geworden, ende hebben bedreven al wat raesende vijandtschap, onversaedelijcke ghierigheidt in eene soo rijcke en weldrighe stadt heeft konnen bedencken.’
Den 4 November en de twee volgende dagen werd Antwerpen aan moord, brand en plundering overgeleverd. De dronken soldaten pleegden straffeloos al de misdaden, die de oorlog teelen kan.
De Spanjaards stolen voor meer dan 60 millioen juweelen en kostbaarheden.
‘Nooit,’ zegt een vlaamsch schrijver van onzen tijd, ‘gaven bandieten hunne lusten zoo lossen teugel: men roofde zoowel de koopwaren als de kostbaarheden, en men dwong den burger deze goederen tegen gereed geld te komen uitwisselen. Voor twee millioen gouden kronen werd er zoo uitgewisseld. Vele Spanjaarden lieten er ook gouden gevesten, stormhoeden en harnassen van maken en dezelve zwart schilderen, om alzoo des te beter hunne gestolen schatten te kunnen bewaren.’
Behalve het stadhuis werden zes honderd huizen door het vuur vernield: ‘de Suyker-, Boter-, Soutruye, den Silverpant, een deel der Hoog- en Doornickstraet, de Vlasmerckt, beyde de Oude Borsstraeten, S. Jorispoort, de Yseren Brugge, al de nieuwe huysen daer 't oud stathuys gestaen heeft, het heerlyck nieuw stadtshuys, werden heel en gans verbrant.’
Ongeveer 7000 personen kwamen bij die ramp om; drie jaren later was echter het stadhuis andermaal herbouwd, en het is datgene hetwelk nu nog, in onze dagen, de breede westzijde van de Groote-Markt beslaat.
Eenige jaren geleden werd het gebouw gansch gerestaureerd; het beeld der H. Maagd, de patronesse der stad, werd, even als de koperen adelaars die den top bekronen, hersteld. Dit herinnert ons de verontwaardiging van den republikeinschen petit général, anders gezegd Bult Verrières, die in 1792 aan die adelaars de schuld gaf, dat men den ‘vrijheidsboom’ niet dan met groote moeite oprichtte.
C'est la faute de ce maudit volatile! riep Verrières en men haalde de metalen zinnebeelden neêr.
Het stadhuis bevat eenige wetenschappelijke bijzonderheden, zoo als de zaal-Leys, de bibliotheek, de archieven, die onder het voortreffelijk toezicht staan van een bekwaam, ijverig en dienstwillig man, den heer Genard.
O. - O.